Laatgotisch pand onder zadeldak tussen trapgevels. Grote kruisvensters beslaan op de begane grond en de beide verdiepingen vrijwel de gehele gevelbreedte. De smalle muurpijlers tussen de vensters lopen door in de borstweringen, doch hebben een tegenwicht in over de gevelbreedte doorlopende sterk geprononceerde sierlijsten. De gevel wordt bekroond door een markante, uit blokken opgebouwde top; de verdiept liggende vakken gesierd met boogvulling, de met ezelsruggen afgedekte forse trappen contrasteren met de daarop geplaatste slanke overhoekse pinakels. De trap van de achtergevel eveneens afgedekt met ezelsruggen; forse natuurstenen kruiskozijnen op geprofileerde natuurstenen waterlijsten; boven de vensters ontlastingsbogen met natuurstenen sluitstenen. XV A. Achterhuis met rosmolen.