In 1860 en na brand in 1869 naar ontwerp van arch. P. Sofferd in 1870 herbouwde, driebeukige, in baksteen opgetrokken, neo-gotische KERK onder met leien gedekt zadeldak, dat bij de overgang naar het koor inspringt en doorloopt over het driezijdig gesloten koor. Ter weerszijden van het koor een lage aanbouw onder met leien gedekt zadeldak. Langs de lange zijden van de kerk (5 schiptraveeen, korte ingangstravee en korte zijbeuktraveeen ter hoogte van de eerste koortravee) en op de hoeken van de koorronding eenmaal versneden steunberen met hardstenen afdekking; per schiptravee en in de laatste koortravee aan beide zijden een spitsboogvenster met natuurstenen vensterbank, vorktandtracering en sluitsteen en met glas-in-lood ramen; in de driezijdige koorsluiting per zijde een spitsboogvenster zonder tracering. Tegen het midden van de oostgevel een toren van drie geledingen bekroond door ingesnoerde, met lood beklede naaldspits voorzien van smeedijzeren kruis en op de vier zijden een wimberg-achtige wijzerplaat; tegen de noord- en zuidzijde van de toren een steunbeerachtige aanbouw met spitsboognissen en -fries, met pinakel op de hoek en schietgat-vormige deels in natuursteen uitgevoerde openingen; eerste geleding van toren voorzien van overhoekse steunberen, een totenfries en deur met brede, geprofileerde spitsboog-omlijsting en bovenlicht met houten visblaastracering; tweede geleding met hoekpilasters afgedekt met natuurstenen keperdakjes en voorzien van spitsboogvenster met kleine roedenverdeling en gotische tracering in boogveld; derde geleding met spitsboognissen in hoekpilasters en spitsbooggalmgaten. In de oostgevel ter weerszijden van de toren een spitsboogvenster met natuurstenen, gotische tracering. In het interieur per travee een vierdelig kruisgewelf (in het middenschip gebombeerd) met door lijst omgeven sluitsteen en met dunne kruisribben, die tesamen met de gordelbooggribben neerkomen op met bladkapitelen bekroonde kolonetten tegen de zijgevels en de pijlers, waarop zonder onderbreking ook de scheibogen neerkomen; koor voorzien van zesdelig gewelf met zelfde vormgeving. Belangrijke interieuronderdelen zijn de rijkgesneden, neogotische eikehouten preekstoel uit 1870 van de hand van A.H. Bruggeman, een tweetal eikehouten biechtstoelen en het uit 1881 daterende, natuurstenen doopvont met eikehouten deksel en het opschrift "Ex libertate Johannis Vereeken en Joannae van der Veen datur".