Boerderij behorend tot de Zeeuwse schuurgroep (dwarsdeeltype) en volgens jaartalankers tegen de oostgevel gebouwd in 1792. Woonhuis en schuur onder een dak en geheel gedekt met Oud-Hollandse pannen. Het rechthoekige woongedeelte is gemetseld in IJsselsteen en wit geschilderd (de zuidgevel is bepleisterd). In de noordgevel bevinden zich de toegang en een keldervenstertje, in de zuidgevel twee negenlichtsvensters, en in de oostgevel - voorzover zichtbaar - een zeslichtsvenster op de zolderverdieping en een achtlichtsvenster schuin daaronder; de opkamer is voorzien van een zeslichtsvenster. De indeling bestaat uit een brede en een smalle beuk aan de noordzijde; in het oostelijk deel van de smalle beuk bevindt zich de opkamer, met daaronder een kelder met tongewelf. Enkelvoudige balklaag, kap recentelijk geheel vernieuwd. Gemetselde schuur, aan de zuidzijde lager uitlopend in de veestal. Het metselwerk tussen de twee mendeuren aan de noordzijde is in het begin van de 20ste eeuw vernieuwd, de westgevel en een deel van de zuidgevel zijn nog oorspronkelijk (IJsselsteen). De rest van het muurwerk van de zuidgevel is laat 19de-eeuws; het exterieur van de schuur werd rond 1994 gerestaureerd. Interieur en gebintconstructie van de schuur zijn nog authentiek (dekbalkgebint met daar een keperspant met hanebalk). Tegen de noord- en oostgevel bevinden zich aanbouwsels, die niet van monumentaal belang zijn. De boerderij is van groot landschappelijk belang gezien de ligging binnen een beschermd natuurgebied aan de Oosterschelde en van architectuur- en cultuurhistorische waarde vanwege de complete eind 18de-eeuwse staat (met name het interieur van de schuur en het casco van het woongedeelte).