Schip van Blaauw, Wageningen
Inleiding
LABORATORIUM VOOR PLANTENFYSIOLOGIE, gebouwd in 1919-1922 door architect Cornelis J. Blaauw (1885-1947), in Amsterdamse Schoolstijl. Het opzienbarende gebouw staat bekend als het "Schip van Blaauw" en is op de noordelijke oever van de Nederrijn, evenwijdig aan de rivier gelegen. Het gebouw, nu deels als kantoorgebouw in gebruik, is van de Generaal Foulkesweg gescheiden door bossages en een kleine (voormalige) conciërgewoning. Het bouwplan voor het laboratorium was ingediend door hoogleraar A.H. Blaauw (geen familie van de jonge architect), die voor het gebouw behalve een bestemming als laboratorium met collegezaal, er een hoogleraarswoning in had ondergebracht. Door de beperkingen van zijn aanvankelijke huisvesting in een oud pand in de binnenstad, wist hij precies aan welke (nieuwe) eisen het pand diende te voldoen. Zo ligt het souterrain een meter onder het maaiveld (gunstig voor constante meet-temperaturen), aan de zuidzijde oorspronkelijk kassen en een diepe kelder op ca 9 meter met lage temperatuur ter bevordering van natuurlijke groei en energiebesparing voor koelruimten. Dit visionaire bouwplan heeft uiteindelijk bijgedragen tot ideale omstandigheden voor onderzoek die uiteindelijk in grote successen hebben geresulteerd voor de hedendaagse bloembollencultuur.
Omschrijving
Het gebouw bezit een samengestelde plattegrond met een in hoofdvorm rechthoekig grondplan. Het langgerekte in baksteen (Vlaams verband) opgetrokken pand bevat een souterrain, één bouwlaag en een verdieping onder een met daktegels belegd samengesteld schilddak. Het dak dat aan de beide korte zijden van het dak is gebroken wordt gedomineerd door een zich in het midden bevindende lichtkoepel. Deze is vervolgens gedekt met een tentdak van een bijzondere vorm. In de noord- en zuidzijde komen enkele in grootte en type afwijkende (platgedekte) dakkapellen voor waarvan er enkele later zijn toegevoegd. De afgeronde en geprofileerde bakgoten worden door als ribben omhoogstekende gesneden klossen ondersteund. De vele vensterassen bevatten verschillende typen ramen, al dan niet gekoppeld, waarvan de kleine varianten zijn uitgerust met horizontale of decoratieve roede-verdelingen. De verschillende haaks op de muurvlakken geplaatste deurpartijen aan de noord- en zuidzijde worden door uit de gevel doorgetrokken muurdammen veelal deels aan het zicht onttrokken. De deurkozijnen rusten steeds op hardstenen neuten en dito dorpels.
Als VOORGEVEL wordt de noordzijde beschouwd die ligt afgekeerd van de Nederrijn. De raampjes in het souterrain, links van de uitgebouwde oostelijk gelegen deurpartij, rusten op lekdorpeltegels, in plaats van op houten vensterdorpels. In de zuidzijde van de gevel komen ongedeelde klapraampjes voor. De oostzijde van de gevel bevat op de verdieping drie grote gekoppelde ramen boven een in steen ingehakte tekst 'GEBOUWD IN DE JAREN 1919-1921 ONDER/ DIRECTIE DER NEDERLANDS GEBOUWEN 1E DISTRICT/ ONTWORPEN DOOR ARCH. C.J. BLAAUW' met in het deels over de gevel doorgetrokken met daktegels belegde dakschild drie geschakelde ruitvormige, maar tegenwoordig dichtgezette ramen. In het bovenliggende dakvlak is een halfrond dakraampje aanwezig. Het rechts aansluitende uitgebouwde portaal bevat een eikenhouten deur (naar de collegezaal) met in het midden een ruitvormig raam en sierlijk deurrooster. De zijde van de uitbouw die evenwijdig ligt aan de gevel wordt in beslag genomen door een samengesteld venster bestaand uit drie rijen van vier raampjes die elk voorzien zijn van gedeeltelijk glas-in-lood. De rijen worden door twee zwaar uitgevoerde kalven van elkaar gescheiden. Vanuit de bovenste rij raampjes zetten zich links naar de zijkant twee raampjes voort boven de eerder genoemde voordeur en rechts hoekt een raampje om in de verder blinde muur. Op de twee hoeken komen twee gebeeldhouwde maskers voor. In het dakvlak komt een dakkapel voor met een valraam dat door een drielicht wordt geflankeerd.
De middenpartij van de gevel bevat onder andere links op de verdieping acht gekoppelde ramen waarvan de door een kalf gescheiden bovenramen alleen schuivend zijn. In het dakvlak komen evenzoveel gekoppelde ramen in de brede dakkapel voor. Rechts naast een platgedekte uitbouw van het souterrain, bevindt zich achter twee, deels voor elkaar langslopende hellende muurdammen, de kelder-entree met opgeklampte deur. Deze is haaks op de langszijde van de gevel gesteld in een lichtrisalerend gedeelte rechts waarin de derde entree van de gevel is ondergebracht. Onder de daklijst komen zeven gekoppelde glas-in-loodraampjes voor die zich over de haaks geplaatste muurvlakken voortzet. Drie zijden van de twee hoeken worden gesierd door in hout uitgesneden maskers, waarvan de derde zich naast de opgeklampte, van tochtlatten voorziene en beglaasde deur (hoogleraarswoning) bevindt. In het inpandige portiek, bereikbaar via enkele bakstenen treden met haaks op de gevel uitkomende borstweringen, komen twee gekoppelde raampjes voor. Uiterst rechts is de verdieping ten opzichte van het souterrain met drie gekoppelde raampjes uitgebouwd. Het wordt nagenoeg in beslag genomen door een samengesteld venster waarvan drie van de vier ramen zich aan de voorgevel bevinden en het vierde is omgehoekt naar de rechter zijgevel. In het dakvlak komt een brede dakkapel met zeven gekoppelde ramen voor.
De LINKER ZIJGEVEL is zeer eenvoudig en bestaat uit een smalle uitbouw waartegen later een tussenlid is gezet. De zijkanten zijn blind uitgevoerd. Links en rechts van de uitbouw bevat het flankerende muurvlak ter hoogte van het souterrain een venster met drie gekoppelde ramen. Over de eerste bouwlaag is het dakschild met daktegels doorgetrokken.
Het linker gedeelte van de ACHTERGEVEL (zuidzijde) is voor wat betreft de eerste bouwlaag en verdieping ten opzichte van de gevellijn naar achter geplaatst. Hierdoor ontstaat een groot terras dat via een gemetselde trap, evenwijdig aan de gevel, bereikbaar is. Op het terras komt een in grondplan rechthoekige serre onder een doorgetrokken dakschild voor. De zijkanten van de serre tellen drie, door roeden onderverdeelde ramen; de voorzijde bestaat uit een groot raam met ter weerszijden een drielicht. In het dakschild komt een dakkapel met stolpraam voor. Op het terras komen twee vensteropeningen uit, waarvan de meest linkse dubbele vierruits tuindeuren bevatten, geflankeerd door drieruits zijlichten met vier bovenlichten. Met uitzondering van één raam in plaats van dubbele deuren is dit venster overeenkomstig.
Van links gezien komen twee dakkapellen voor met respectievelijk vier en drie gekoppelde ramen. De middenpartij kenmerkt zich door een symmetrische indeling van de gevel. Het souterrain is door het uitgegraafde terrein hier een volwaardige bouwlaag geworden. Ter weerszijden van de door roeden ingedeelde deur en flankerende zijlichten komen links en rechts respectievelijk acht en vijf vensters voor met door twee horizontale roeden ingedeelde ramen. De verdieping wordt in beslag genomen door drie vensters met drie gekoppelde, samengestelde ramen van het type zoals dat ook voorkwam in de voorgevel met schuivende bovenramen. In het dak komen met dit aantal corresponderend, drie in de jaren dertig toegevoegde dakkapellen voor. De linkerzijde van de middenpartij die grenst aan het eerder genoemde terras, bezit een beglaasde deur die deels schuil gaat achter een muurdam van de gevel die overgaat als gesloten borstwering van het terras. De rechterkant bevat eveneens een beglaasde deur die bereikbaar is via een bakstenen trapje. De rechter zijde van de gevel is voor het overige gelijk aan de zich met dit gedeelte van de voorgevel spiegelende gedeelte.
Aan de plastisch vormgegeven, aan een scheepsboeg herinnerende hangende erker in de RECHTER ZIJGEVEL (westgevel), ontleent het bijzondere gebouw zijn bijnaam 'Schip van Blaauw'. In de middenas van de gevel komen in het souterrain ter weerszijden een enkelvoudig drieruits en een dito stolpraam voor. Rechts onder de serre van de achtergevel komt nog een vijfruits deur met zijlicht voor, afgeschermd door een lage gemetselde borstwering, dat bereikbaar is via een trapje. Links van de hangende erker bevindt zich een zijraam dat deel uitmaakt van het samengestelde venster van de voorgevel en daar is besproken. De erker is in houten plankdelen opgetrokken en rust op een betonnen schaal. Twee, onder een stompe buitenhoek geplaatste drieruits ramen met bovenlicht, worden door zes onder elkaar geplaatste glas-in-lood ruitjes gescheiden. Ter plaatste van de genoemde hoek in de middenas van de gesloten borstwering van het op de erker aansluitende balkon zijn in hout plastische motieven uitgesneden. Op het balkon komen dubbele beglaasde deuren uit die direct grenzen aan het sterk overkragende dak dat eveneens een stompe buitenhoek naar voren vertoont.
Het in het talud van het terrein verzonken zuidoostelijk gelegen lab-gedeelte wordt gedekt door een bitumineus, gedrukt schilddak, even boven het maaiveld uitstekend. Het bezit in de langszijden vijf en in de eindgevels twee vensters met twee gekoppelde ramen.
Het in geringe mate aan moderne eisen van de tijd aangepaste INTERIEUR heeft behalve de ruimtelijke indeling zijn kenmerkende karakter van de Amsterdamse School-stijl goed behouden en toont nog vele oorspronkelijke onderdelen zoals de paneeldeuren, de zwart-wit betegelde halvloeren, de plastische uitgewerkte trappen met borstwering en boven een lichtschacht met gebrandschilderd glas. In kleinere onderdelen zijn bewaard gebleven enkele fraai vormgegeven paraplubakken, een laboratorium weegtafel en zuurkast. In de collegezaal met oplopend vloerniveau met de oorspronkelijke bankenrijen, een projektortafel, ventilatiekap. In de hal van bevindt zich een steen met tekst: 'ONS BLIJFT NATUUR/ ALS WONDER BOEIEN/ UW TELKENS BLOEIEN/ EN EEUWIG GROEIEN/ VAN UUR TOT UUR'
Waardering
LABORATORIUM gebouwd in 1922 door architect Cornelis J. Blaauw.
- Van architectuurhistorisch belang als gaaf en goed bewaard voorbeeld van een schoolgebouw in de stijl van de Amsterdamse School. Het gebouw vormt met de twee overige laboratoria in Wageningen eveneens van zijn hand, een representatief beeld van het oeuvre van de architect en een rijk uitgevoerd voorbeeld van de Amsterdamse School-stijl.
- Van stedenbouwkundig belang als onderdeel van het plan op de Wageningse Berg enkele onderwijsgebouwen te realiseren ten behoeve van de uitbreiding van het Landbouwhogeschool onderwijs in het eerste kwart van de 20ste eeuw.
- Van cultuurhistorisch belang als voorbeeld van een onderwijsgebouw volgens de voor die tijd moderne eisen gebouwd en ingericht. Van belang voor het landbouwkundig onderzoek in Nederland.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Inleiding
COMPLEX voor de Landbouwhogeschool, ontstaan in de periode 1919/1920, bevat de volgende beschermde onderdelen:
A - LABORATORIUM VOOR MICROBIOLOGIE H. van Suchtelenweg 4), met rechts daarachter gelegen PROEFVAKKEN.
B - LABORATORIUM VOOR PLANTENFYSIOLOGIE (Gen. Foulkesweg 70;72)
C - Voormalige CONCIËRGEWONING met open schuur bij Plantenfysiologie (Gen. Foulkesweg 68)
De complexonderdelen maken deel uit van het plan op de Wageningse Berg een aantal gebouwen voor de Landbouwhogeschool te vestigen nadat uitbreidingsmogelijkheden op het bestaande terrein van Duivendaal beperkt bleken. De jonge architect C.J. Blaauw ontwierp drie laboratoria in Wageningen waarvan zich er op de Wageningse berg twee bevinden. Waarschijnlijk is de conciërgewoning, in een zelfde bouwstijl uitgevoerd, ook van de hand van Blaauw. Rechts achter het Laboratorium voor Microbiologie werden tegelijkertijd PROEFVAKKEN aangelegd ten behoeve van het wetenschappelijk landbouwkundig bodemonderzoek en het onderwijs. Allerlei vormen van grondonderzoek stonden in het begin van de vorige eeuw volop in de belangstelling. De grondvullingen zijn bij de aanleg speciaal aangevoerd.
Het Microbiologisch Laboratorium en het Laboratorium voor Plantenfysiologie zijn in 1922 gerealiseerd in een voor die tijd spraakmakende architectuur en hoge kosten. Het Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt (Haagsteeg 3a) zou een jaar later in (1923), in de wijk Pomona in een versoberde vorm worden uitgevoerd. Opmerkelijk aan de twee hiervoor genoemde gebouwen is het met name voor onderwijsgebouwen afwijkende, op plasticiteit en decoratieve vormgeving gerichte uiterlijk. Daarbij is gebruik gemaakt van verschillende materialen als hout en kalksteen, waarbij in de expressieve vormgeving duidelijk estethische kwaliteiten op de voorgrond treden. Binnen de rijke vormentaal van de Amsterdamse schoolstijl is vervolgens de (veelal expressieve) toepassing van baksteen kenmerkend, het horizontale karakter (gekoppelde ramen met zwaar uitgevoerde dorpels) met speelse verdelingen van diverse elementen over de gevels onder forse dakoverstekken, de brede opzet en sierlijke paraboolvormige bogen gecombineerd met gevelbeelden door Johan Polet.
Cornelis J. Blaauw (1885-1947), was van 1919-1924 werkzaam als architect in dienst van Rijksbouwmeester Th. Teewisse. Deze was verantwoordelijk voor de Landsgebouwen in het Eerste District en stelde jonge architecten aan in een periode, naar eerst later zou blijken van korte duur, waarin het hen mogelijk werd gemaakt vrij van door de Staat opgelegde richtlijnen te ontwerpen. Blaauw ontwierp zoals gezegd, drie laboratoria in Wageningen. Hij vestigde zijn naam met de drie villa's Meerhoek, Beek en Bosch en Boschkant, eind jaren 1910 in Bergen, in de eerder genoemde stijl.
Complexwaardering
Twee LABORATORIA en een CONCIËRGEWONING uitgevoerd in Amsterdamse schoolstijl, met achter één van de laboratoria gelegen PROEFVAKKEN
- Van architectuurhistorisch belang als voorbeeld van goed en gaaf bewaarde voorbeelden van twee laboratoriumgebouwen en een conciërgewoning, uitgevoerd in een expressieve stijl waarin verschillende materialen zijn toegepast, kenmerkend voor de Amsterdamse school. Voor Nederland uniek in hun soort en daardoor van hoge exemplarische waarde.
- Van stedenbouwkundig belang vanwege de ligging van het complex op de Wageningse berg en in relatie tot de andere onderdelen.
- Van cultuurhistorisch belang als voorbeeld van een ontwikkeling op het gebied van hoger onderwijs en die van het landbouwonderwijs in het bijzonder. De proefvakken zijn daarin voor Nederland uniek en zeldzaam in Europa.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
Instructielaboratorium | Cultuur, gezondheid en wetenschap | Onderwijs en wetenschap | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Generaal Foulkesweg | 70 | – | 6703 BW | Wageningen | – | – | Ja |
Generaal Foulkesweg | 72 | – | 6703 BW | Wageningen | – | – | – |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Cultuur, gezondheid en wetenschap | Onderwijs en wetenschap | Landbouw | Hogeschool |
Cultuur, gezondheid en wetenschap | Onderwijs en wetenschap | landbouw | Hogeschool |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
5723 | E | 5776 | A1 | Wageningen |
5723 | E | 5776 | A2 | Wageningen |
– | E | 5722 | – | Wageningen |
– | E | 5723 | – | Wageningen |
Start | Eind | Notitie | Beschrijving |
---|---|---|---|
1919 | 1921 | – | vervaardiging |
Name | Beroep | Notitie |
---|---|---|
Blaauw, C.J. ; Gelderland | architect / bouwkundige / constructeur | – |