Vestingwerken 1, Naarden
Cluster 7. Brug met kraanbrug.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
BRUG MET KRAANBRUG als onderdeel van het Fort Ronduit, waarvan de kraanbrug een op landelijke schaal zeldzaam brugtype vertegenwoordigt. Het Fort Ronduit ligt in het noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, tussen de Vesting Naarden en de voormalige Zuiderzee, nu IJsselmeer. Het fort is door middel van een verdedigingswal aan de zuidzijde fysiek verbonden met de Vesting Naarden. Fort Ronduit diende ter verdediging van de buitendijkse gronden aan de noordzijde van de vesting, de zeedijk en de Naarder Trekvaart. Naarden was van zeer groot militair-strategisch belang als verdediging van de directe toegang tot Amsterdam. Het fort moest voorkomen dat de Vesting Naarden aan de noordzijde werd gepasseerd.
Het ophalen of verwijderen / vernietigen van bruggen is sinds de oudheid een probaat middel om indringers te weren. Niet alleen werd zo de doorgang of overtocht over een waterloop, een droge of een natte gracht of een terreindiepte belemmerd of vertraagd, maar ook moest een aanvaller zelf zorgen voor middelen om de barrière eventueel zelf te nemen. Houten bruggen waren relatief snel te vernietigen, desnoods door ze in brand te steken. Stenen en betonnen bruggen vergden een grotere en meer tijdrovende ingreep, al kon een springlading soms snel het gewenste effect sorteren. Met de komst van ijzeren bruggen - in de loop van de 19de eeuw op grote schaal toegepast in vele verschillende varianten - bleef de tweede mogelijkheid bestaan, maar verdween de eerste. Het opblazen van bruggen was kapitaalvernietiging en gebeurde alleen in uiterste noodzaak. Een manier waarop ijzeren bruggen afgesloten konden worden was die van het uitnemen of ontoegankelijk maken van (kleine) delen ervan.
Aan de westzijde van fort Ronduit ligt een toegangsweg met een brug over de fortgracht. De brug is in 2006 gerestaureerd naar een bestek uit 1878. De brug werd vernieuwd met gebruikmaking van onderdelen van de eerste fortbrug uit 1874. Deze was zwaar beschadigd toen twee achtereenvolgende stormen in 1877 twee brugpijlers wegsloegen. Bij de herbouw werd gekozen voor een kraanbrug, een uitvinding van spoorwegingenieur F.W. Conrad uit 1837-1847. Conrad noemde zijn vinding 'draaispoor' of 'draaiende spoorbrug', maar omdat de onderdelen waar de brug op draait op (hijs)kranen lijken, staat dit brugtype vooral bekend als 'kraanbrug'. De kraanbrug werd weliswaar voor spoorbruggen uitgevonden, maar had voor militaire doeleinden het grote voordeel dat het brugdek zijwaarts draaide en niet omhoog stond en daardoor minder kwetsbaar was voor vijandelijk vuur. Het principe van de kraanbrug is als volgt: de brug bezit een aantal kraanliggers, die draaien om een verticale as, achterhar genaamd. De achterharren zijn bevestigd aan het landhoofd. Bij het openen van de brug zwenken de kraanliggers om de achterharren naar het landhoofd toe. Voordat de brug kan worden geopend, moeten de houten liggers op draaiende deel van het brugdek worden weggenomen. Bij de herbouw van de kraanbrug op Fort Ronduit in 1878, door aannemer C. Verheul uit Hardinxveld, werd de lengte van de overspanning bijna 8 meter ingekort ten opzichte van de brug uit 1874. Men gebruikte zo veel mogelijk materiaal van de oude brug. Zo bleven het westelijke landhoofd, de meest westelijke brugpijler, een deel van de hardstenen opleggingen en een deel van de leuningen van de brug uit 1874 bewaard. Ter voorkoming van onderspoeling werd de gracht voorzien van een stortebed en moesten de taluds worden hersteld. Aanvankelijk werd ook de in hout en smeedijzer gemaakte barrière (toegangshek) uit 1874 bewaard. Deze is echter in het begin van de 20ste eeuw vervangen door een ijzeren versie. De kraanbrug zelf werd in de loop van de jaren verschillende keren aangepast of hersteld. Onder meer zijn in het midden van de 20ste eeuw extra liggers onder de brug gevoegd en is het dubbele brugdek vervangen door een enkel brugdek. Het laatste nadat een vrachtwagen met daarop de reddingsboot van Naarden door het brugdek was gezakt. Vanwege de zeldzaamheid van het brugtype, waarvan er vermoedelijk nog maar drie in Nederland resteren, is bij de restauratie in 2006 zo veel mogelijk naar de situatie van 1878 terug gegaan. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van authentiek of oorspronkelijk materiaal. Soms is voor een visuele oplossing gekozen, zoals bij het hergebruik van de zijflensen van de oude liggers tegen moderne stalen balken. Ook is het dubbele brugdek van respectievelijk houten liggers teruggebracht. Er is voor gekozen de 20ste-eeuwse ijzeren barrière te handhaven en deze niet terug te restaureren naar de situatie van 1878. Bij de restauratie is kleuronderzoek naar de oorspronkelijke verflaag verricht. Daaruit is de kleurcombinatie donkergrijs en groen als meest aannemelijke te voorschijn gekomen.
Omschrijving
De BRUG MET KRAANBRUG uit 1878 is gebouwd met gebruikmaking van onderdelen van de eerste fortbrug uit 1874. De brug is in 2006 gerestaureerd naar de oorspronkelijke situatie aan de hand van het bestek uit 1878. De brug bestaat uit een vast (ca. 4.00 m) en een horizontaal zwenkend (ca. 8,00 m) deel. Het zwenkende deel ligt aan de oostzijde (fortzijde). Het bezit vier kraanliggers, die draaien om een achterhar (verticale as). De kraanliggers en achterharren zijn bevestigd op een uitgebouwd deel van het oostelijk landhoofd. De liggers zijn van ongelijke lengte omdat het landhoofd is afgeschuind. Dit is nodig om ruimte te creëren voor de weggedraaide kraanliggers wanneer de brug is geopend. De kraanliggers worden door schoren ondersteund en zijn onderling gekoppeld door middel van koppelstangen. De kraanbrug wordt geopend door een heugel (een getande ijzeren band) die aan een windwerk in een hardstenen blok op het oostelijke landhoofd is bevestigd. Aan deze brug zijn mechanieken bevestigd waarmee de brug in geopende toestand kan worden geborgd. Voordat de brug kan worden geopend moet het brugdek worden weggenomen. Daartoe zijn ijzeren ringen aangebracht aan de zijkanten van de houten liggers. Het brugdek bestaat uit een eiken onderdek en een grenen bovendek. De oplegging en liggers voor het vaste en het draaiende deel van de brug zijn verschillend. De brugdelen zijn beide voorzien van de oorspronkelijke, uit 1874 daterende T-vormige ijzeren leuningen en hekwerken van kruisende stangen, die zijn voorzien van gietijzeren rozetten. Op het westelijke brughoofd staat een ijzeren barrière (toegangshek) uit het begin van de 20ste eeuw.
Waardering
De BRUG MET KRAANBRUG uit 1878 met vroeg-20ste-eeuwse barrière is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw).
Het complexonderdeel uit 1878 met bouwkundige onderdelen uit 1874 en de vroege 20ste eeuw is een voorbeeld van een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde uiting van historische waterbouwkunde en in het bijzonder als brug en kraanbrug.
* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.
* Het onderdeel is uiterst zeldzaam omdat er slechts drie kraanbruggen in Nederland, de bakermat van dit brugtype, resteren.
* Het onderdeel is tamelijk gaaf bewaard, in die zin dat in 2006 op basis van authentiek en oorspronkelijk materiaal een ingrijpende restauratie van de brug heeft plaats gevonden.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 7. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
FORT RONDUIT
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
Inleiding complex
Het complex FORT RONDUIT ligt in het noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, tussen de Vesting Naarden en de voormalige Zuiderzee, nu IJsselmeer. De vestingstad Naarden ligt aan de oostzijde van de landengte tussen het Naardermeer en de Zuiderzee, die een acces vormde tot Amsterdam. Vanwege de grote militaire betekenis is er veel strijd om Naarden geleverd. De verdedigingswerken zijn steeds vernieuwd naar de jongste inzichten op militair-strategisch gebied. Naarden lag aanvankelijk dichter bij de Zuiderzee, maar had veel last van kustafslag. Daarom werd de stad na de verwoesting door Hoekse benden in 1350 verder landinwaarts opnieuw gebouwd, op de huidige plaats. In 1572 namen de Spanjaarden de stad in. Daarna werd zij nogmaals opgebouwd, naar het bastidemodel. Naarden was een havenstadje en ontwikkelde zich tot een handelscentrum. De aanleg van de Naarder Trekvaart in 1640-1642 en het instellen van de postroute naar Hamburg in 1664 droegen bij tot de economische groei. De voorspoed was echter van korte duur want in 1672 (het 'rampjaar') werd Naarden door de Fransen ingenomen. Na de herovering van de stad werd opnieuw besloten tot een volledige vernieuwing van de vestingwerken. Tussen 1674 en 1685 werden werken aangelegd volgens het 'Nieuw Nederlands Stelsel' en kreeg Naarden het huidige aanzicht. De zeehaven werd gedempt. De vroeg-17de-eeuwse aarden schans, die bij de haveningang bij de Zuiderzee lag, verloor daardoor zijn functie en werd geëffend. Naarden was één van de belangrijkste vestingsteden van de Oude Hollandse Waterlinie. Deze waterlinie was primair gebaseerd op inundatie van laag gelegen gronden om zo de vijand de doorgang te beletten. Naarden lag echter op de hoge uitlopers van Het Gooi, waardoor inundaties werden bemoeilijkt. Besloten werd de hoge gronden af te graven. Aan de oostzijde van de stad leverde het afgraven problemen op voor de zeewering en moesten extra dijken worden opgeworpen. Ter bescherming van de gronden tussen de Oostdijk en de Westdijk en om te voorkomen dat troepen de vesting Naarden aan de noordzijde zouden passeren, werd in 1749 opnieuw een aarden schans aangelegd. Deze werd in 1785 uitgebreid met een zigzaggende aarden borstwering (retranchement), die direct met de vesting Naarden was verbonden. Het retranchement uit 1785 vormde de basis voor het latere Fort Ronduit. Het jaar 1815 was het begin van de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Aanvankelijk leidde dit hier niet tot een grote bouwactiviteit, maar vanaf 1874, toen de Vestingwet van kracht werd, kwamen veel nieuwe werken tot stand of werden oude werken verbeterd. In Naarden bouwde men op de plek van het retranchement in 1873 het Fort Ronduit. Het fort lag vóór de inundatievelden, direct achter de zomerdijk aan de Zuiderzee. Het diende ter verdediging van de buitendijkse gronden zodat Naarden niet aan de noordzijde kon worden gepasseerd. Tevens verdedigde het de zeedijk en de Naarder Trekvaart. Het fort bestond uit een omgracht aardwerk waarop rond 1874 drie aangeaarde, bomvrije gebouwen verrezen en een brug werd gebouwd. De brug werd na stormschade in 1878 grotendeels vernieuwd. Het fort was toegankelijk via een weg aan de westzijde, die werd verdedigd vanaf een brede, door grachten geflankeerde wal. De wal was verbonden met de gedekte gemeenschapsweg van de vesting Naarden. De 17de-eeuwse vestingwerken moesten worden aangepast om op de verdedigingswal van het Ronduit te kunnen aansluiten. De fortificaties van de Nieuwe Hollandse Waterlinie bleken al snel verouderd. Als gevolg van de verbeteringen van het geschut kon van een steeds grotere afstand effectief doel worden geraakt. Daarom werd bij Fort Ronduit tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de oostzijde buiten het fort een extra verdedigingslinie aangelegd, bestaande uit een loopgraaf en een infanterieopstelling. Het fort en de verbindingswal naar de vesting deden dienst als tweede linie. Men zou zich er kunnen terugtrekken als de vóórstelling was gevallen of dreigde te vallen. De tijdelijke werken werden na de Eerste Wereldoorlog opgeruimd. In 1926 werd Fort Ronduit gelijktijdig met de Vesting Naarden officieel opgeheven als vestingwerk. Het fort behield wel een militaire functie. Het werd gebruikt voor schietoefeningen en als munitieopslag. Na de Tweede Wereldoorlog herbergde het fort tijdelijk politieke gevangenen. Op het fort heeft ook een 'gasgebouwtje' gestaan. Het diende voor oefeningen met strijdgas en was opgesteld aan de noordzijde van het fort op een voormalig emplacement voor geschut Fort Ronduit maakt deel uit van het beschermde stadsgezicht van Naarden. Het behoud van de unieke vestingwerken is mede een gevolg van de Vestingwet van 1874, die nieuwbouw binnen bepaalde zones vrijwel onmogelijk maakte. De stagnatie van de economische groei die dit voor Naarden met zich mee bracht, had ongewild tot gevolg dat er ook lange tijd na het opheffen van de vestingstatus geen middelen voor sloop en/of nieuwbouw beschikbaar waren. Uiteindelijk bleek het de redding voor de in Nederland op deze schaal unieke vestingwerken. Op Fort Ronduit werden in1986 de gebouwen en in 2006 de kraanbrug gerestaureerd. Het fort is gemeentelijk bezit en de gebouwen worden verhuurd.
Mede door de restauratie verkeert Fort Ronduit, inclusief de aardwerken, de bijbehorende verbindingswal en de bomvrije gebouwen met kraanbrug, nog in vrijwel geheel in eind-19de-eeuwse staat. Wel is aan de noordzijde door de aanleg van de snelweg A 1 de directe fysieke relatie met het IJsselmeer (Zuiderzee) verstoord.
Ligging en relatie met andere complexen
Het complex Fort Ronduit uit 1873-1878 ligt in het noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, tussen de Vesting Naarden en de voormalige Zuiderzee, nu IJsselmeer. Het fort is door middel van een verdedigingswal aan de zuidzijde fysiek verbonden met de Vesting Naarden. Het fort diende ter verdediging van de (buitendijkse) gronden aan de noordzijde van de vesting, de zeedijk en de Naarder Trekvaart. De Vesting Naarden was van zeer groot militair-strategisch belang als grendel op de directe toegang tot Amsterdam. Het Fort Ronduit moest ondermeer voorkomen dat de vesting Naarden aan de noordzijde werd gepasseerd. De complexen Fort Ronduit en Vesting Naarden horen bij elkaar op het macroniveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en het mesoniveau van de beide complexen, die dezelfde (niet inundeerbare) terreinen en lineaire accessen verdedigden. Tevens zijn er relaties op het microniveau van de direct aan elkaar verbonden objecten zoals de wal die direct is verbonden met de gedekte weg van de vesting. Ten zuiden en oosten van Naarden liggen de complexen Werken aan de Karnemelksloot, Offensief voor Naarden en de Voorstelling Naarden / Infanteriestelling Fransche Kamp. Hun relatie met Fort Ronduit ligt vooral op het macroniveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, terwijl ze op mesoniveau vergelijkbaar zijn omdat ze alle behoren tot de vooruitgeschoven verdedigingswerken van de Vesting Naarden. Ten westen van Fort Ronduit ligt het complex Betonnen Werken Muiderberg dat in feite eenzelfde functie had als Vesting Naarden en Fort Ronduit. De genoemde complexen behoorden in mei 1940 organisatorisch en logistiek tot de Groep Naarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Omschrijving complex
Het complex FORT RONDUIT dateert uit 1873-1878. Het ligt aan de noordzijde van de vesting Naarden, ongeveer 200 meter buiten de vestinggracht en is aan de westzijde toegankelijk via een weg en een in 2006 gerestaureerde kraanbrug. Het fort wordt omgeven door een gracht en heeft een nog vrijwel gave aanleg in de vorm van bestrating en intacte aardwerken zoals de borstwering met walgang en de nog herkenbare opstelplaatsen voor geschut met traversen aan de oostzijde (frontzijde). Op het fort bevinden zich drie aangeaarde bomvrije gebouwen. Het betreft het wachthuis, gebouw T, dat is gelegen aan de westzijde van het fort bij het oostelijke brughoofd, de kazerne, gebouw S, die centraal op het forteiland ligt en de remise, gebouw U, aan de zuidoostzijde van het fort. Ten zuiden van het forteiland ligt een brede aarden wal die Fort Ronduit verbindt met de gedekte weg naar de Vesting Naarden. Op de wal, die aan de west- en oostzijde door een brede gracht wordt geflankeerd, kon geschut worden opgesteld en werd de aan de westzijde gelegen toegangsweg verdedigd. De vorm van het forteiland is zodanig dat de noordpunt van de verbindingswal door middel van een uitstulping van het forteiland aan de oostzijde (frontzijde) werd gedekt.
De bescherming van het complex FORT RONDUIT betreft de volgende complexonderdelen:
- FORTAANLEG EN AARDWERKEN MET HOOFDWAL, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS, MET (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS) WEGEN EN MET OORSPRONKELIJK DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE
- BOMVRIJE KAZERNE
- BOMVRIJ WACHTHUIS
- BOMVRIJE REMISE
- BRUG MET KRAANBRUG
Waardering
Complex FORT RONDUIT is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw)
Het complex uit 1873-1878 is een voorbeeld van een omgracht fort met aardwerken, bomvrije gebouwen, brug en een verdedigingswal, dienende ter verdediging van de accessen ten noorden van de Vesting Naarden.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot het complex Vesting Naarden en de accessen van de (buitendijkse) landengte tussen de vesting en de Zuiderzee (IJsselmeer) en van de Naarder Trekvaart en de zeedijk. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex. Ten slotte is hier sprake van een grotendeels gave relatie met het schootsveld ten noorden en oosten van Fort Ronduit en de Vesting Naarden.
* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Archeologische waarden vanwege de te verwachten in de bodem aanwezige sporen en / of resten van loopgraven, aardwerken, tankgrachten en dergelijke.
* Het complex is uniek vanwege de uitzonderlijke relatie met Vesting Naarden als fort ter verdediging van de (buitendijkse) gronden van Naarden en ter voorkoming van het passeren van de vesting aan de noordzijde en vanwege de speciale verdedigingswal naar de gedekte weg van de vesting . Het complex is representatief als herkenbaar fort uit de laatste bouwfase van de waterlinie en bezit bovendien een hoge zeldzaamheidswaarden vanwege de kraanbrug en de gaaf bewaarde aanleg, waaronder die van de met de vesting verbonden verdedigingswal.
* Het complex is gaaf bewaard omdat zowel het fort met aanleg, als de verbindingsweg met de Vesting Naarden nog geheel aanwezig of nog zeer herkenbaar is.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Vestingwerken | 1 | T 1 | – | Naarden | – | BY | Ja |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | G | 2479 | – | Naarden |