531473, Tienhoven
Cluster 20. Gietstalen koepelkazematten type G.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
Twee betonnen restanten van GIETSTALEN KOEPELKAZEMATTEN TYPE G als onderdelen van accesverdediging met loopgravenstelsels, groepsschuilplaatsen, hindernissen en dergelijke. Het ene exemplaar ligt aan de frontzijde van het fort en het andere ten zuidwesten van het fort. In 1936 is, als aanvulling op de gewapend betonnen kazemat, in Nederland de zogenoemde gietstalen koepelkazemat geïntroduceerd, die was gebaseerd op een al in 1917 in Frankrijk toegepast systeem. De gebruikte pantserkoepels waren gering van omvang (gunstig i.v.m. zichtbaarheid en trefkans), rond van vorm (gunstig i.v.m. sterkte en afschampen treffers), relatief eenvoudig in serie te produceren en ze hadden een 'externe' schietopening (gunstig i.v.m. gassen en geluid). Bovendien konden ze in Nederland worden vervaardigd, wat afhankelijkheid van het buitenland belangrijk verkleinde. Een eerste bestelling van 100 stuks in Nederland (bij DEMKA) werd gevolgd door een tweede van 50 stuks bij de Belgische Soc. Anonyme John Cockerill. In totaal moeten er in korte tijd ruim 700 zijn gegoten, maar hiervan zijn er slechts enkele overgebleven. De gietstalen koepels, met een doorsnede van 1,75 m en dikten van 10-17 centimeter, zijn geïnstalleerd in meerdere kazemattypen met weerstandsklassen W 12-15 tot W 21-28. Kort voor het begin van de Tweede Wereldoorlog zijn op verschillende plaatsen in de Nederlandse linies deze Gietstalen Koepelkazematten Type G tot stand gebracht, met name in de IJssellinie, de Maaslinie, de Grebbelinie (elk circa 150) en de Nieuwe Hollandse Waterlinie (circa 80). De gebruikelijke constructie van gewapend beton met één of meer vaste geschutsopeningen was hierbij verlaten ten gunste van een systeem dat een binnen variabele grenzen (tot 270 0) te projecteren schootsrichting, binnen een gietstalen cilinder met koepeldak bezat. De koepelkazematten werden standaard uitgerust met een zware mitrailleur als bewapening. De schietopening in de koepel vormde een afgeronde, rechthoekige 'wenkbrauw' van omstreeks 10 cm dikte, die enige decimeters buiten de koepel stak en bescherming bood aan het erbinnen opgestelde wapen - een zware mitrailleur of kanon. Zowel het schietgat als de toegang tot de kazemat, die zich in een uitsparing achter de koepel bevond, kon van binnenuit 'gasvrij' worden afgesloten. Gietstalen Koepelkazematten Type G zijn, behalve bij bestaande accessen, ook meermalen toegepast ter verdediging van 'nieuwe accessen', dat wil zeggen op plaatsen waar nieuwe (auto)wegen of (geëlektrificeerde) spoorwegen waren gepland of gerealiseerd. De frontzijde van de kazematten kon worden voorzien van een aarden dekking en van camouflage. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn veruit de meeste koepels in het binnenland door de bezetter uit de kazematten gesloopt - deels door ze op te blazen - met het doel ze om te gieten voor andere staalbehoeften. Aan de kust werden ze deels in de verdediging opgenomen, maar zijn ze na de oorlog vaak alsnog gesloopt. Hierdoor zijn complete Gietstalen Koepelkazematten Type G zeldzaam; ze komen in elk geval nog voor op Fort Vechten. De betonnen constructies waarin ze waren geplaatst, komen vaker voor - maar door opblazen meestal in beschadigde vorm. Dit laatste is ook het geval bij de exemplaren op en rond het Fort bij Tienhoven.
Omschrijving
Restanten van GIETSTALEN KOEPELKAZEMATTEN TYPE G zijn overblijfselen van relatief lage, vrijwel vierkante, betonnen kazematten (ca. 7,00 x 6,50 x 3,00 m; b x d x h), met ter hoogte van de erin uitgespaarde koepel een achterwaarts hellend oppervlak waarop eventuele vijandelijke treffers konden afketsen. Aan de achterzijde is een uitsparing in het betonblok waarlangs de kazemat en de koepel betreden konden worden. De als onderdeel van het 'complex Fort bij Tienhoven' aanwezige exemplaren zijn beide opgeblazen en vertonen als gevolg hiervan ernstige betonschade; de koepels zijn uitgenomen en omgesmolten. De kazematten liggen nog steeds tamelijk goed zichtbaar in het terrein omdat ze een vrij schootsveld dienden te hebben richting Nieuweweg.
Waardering
De restanten van de GIETSTALEN KOEPELKAZEMATTEN TYPE G bij het Fort bij Tienhoven zijn van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (20ste eeuw) c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw)
Het betreft hier onderdelen uit de periode 1936-1940. Deze onderdelen zijn voorbeelden van gewapend betonnen kazematten (Type G), thans zonder gietstalen koepel (later verwijderd).
* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex en in het bijzonder met het acces van de Nieuweweg.
* De onderdelen zijn representatief (karakteristiek) omdat ze duidelijk herkenbaar als onderdeel van een gedeconcentreerde verdediging zijn toegevoegd aan het bestaande fortificatiestelsel.
* De onderdelen zijn matig gaaf bewaard als gevolg van moedwillige beschadiging in de periode 1940-1945, maar ze laten zich als gebouwde onderdelen nog goed in het veld herkennen.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 20. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
FORT BIJ TIENHOVEN
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
Inleiding complex
Met de bouw van het FORT BIJ TIENHOVEN werd gestart in 1848; twee jaar later was het fort voltooid. Het fort is qua ontwerp en bouwgeschiedenis vergelijkbaar met de nabij gelegen forten Kijkuit en Spion. Net als deze forten is Fort Tienhoven een kleine accespost, gerealiseerd in de tweede bouwfase (1841-1864) van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarin naast de bouw van torenforten, de kleinere werken van de linie vooral voorzien werden van zogenoemde bomvrije wachthuizen. Op het aardlichaam van het fort stond aanvankelijk een vierkant wachthuis. Door de invoering van het getrokken geschut, rond 1865, was het fort al snel verouderd. In 1879 ging men over tot verbetering, waarbij de borstweringen werden verhoogd en verzwaard. Het wachthuis werd grondig verbouwd tot een bomvrije kazerne, gebouw A, voor maximaal 52 manschappen en twee onderofficieren. Bovendien werd, links van de toegangsbrug, een tweede gebouw opgetrokken. Dit wachthuis, gebouw B, diende voor de huisvesting van onderofficieren en bevatte het telegraafkantoor en een kruitmagazijn. In 1882 waren de wijzigingen voltooid. Bij de wijzigingen was de aanleg van twee damsluizen ten behoeve van inundaties inbegrepen. Deze werden aangelegd onder leiding van Majoor der Genie Commandant J.E.N. Schimmelpenninck van der Oye en Kapitein der Genie A.F. Swaan. In 1885 en 1886 werd een remise, gebouw C, opgetrokken voor het bergen van twee vuurmonden. Een fortwachterswoning dateert uit 1892 en is tot stand gekomen ter vervanging van een ouder gebouw met dezelfde functie. Tijdens de moderniseringsfase zijn aan de westzijde van het fort tevens twee open aardwerken gerealiseerd, in de vorm van lunetten, waarvan de zuidelijke met afzonderlijke gracht. In 1939/1940 werd de remise op het fort (gebouw C) verwijderd en bouwde men in de voorwal een kazemat met pantserkoepel. Deze is in de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers opgeblazen om het materiaal te kunnen hergebruiken. In het terrein zijn nog de profielen te herkennen van enkele emplacementen voor geschut die bij het fort werden gebouwd, maar de meeste aardwerken zijn geëgaliseerd, terwijl het bomvrije wachthuis (gebouw B), in ruïneuze staat verkeert. Het fort heeft thans een functie als natuurgebied. Op ongeveer 300 meter oostelijk van het fort liggen ondergronds nog resten van een tankversperring.
Ligging en relatie
Het fort ligt in de as van de van oostnoordoost naar westzuidwest lopende Nieuweweg, die aan de zuidzijde om het aardwerk heen geleid is. Ten westen en oosten loopt het Tienhovensch Kanaal, met aan zuidzijde hierlangs de Nieuweweg, een acces dat is omgelegd voor de aanleg van het fort en dat tevens dienst deed als inundatiekade. In de periode na 1850 is het uitgeveende poldergebied ten zuidoosten van het Fort - de Tienhovensche en Maarsseveensche Droogmakerij weer ondergelopen, maar rond 1880 was het gebied herwonnen en maakte het deel uit van de grotere Bethunepolder. Het defensieve belang van het fort nam hiermee weer toe. De functie van het Fort bij Tienhoven was afgrendeling van het acces dat werd gevormd door het Tienhovensch Kanaal en de Nieuweweg. Voorts diende het fort ertoe de locale inundatievoorzieningen te beveiligen. Deze functies werden uitgeoefend in samenhang met de in de nabijheid gelegen forten bij Maarsseveen en Nieuwersluis en Fort Spion en later ook en vooral met de aan de verdediging van het gebied toegevoegde betonnen werken.
Omschrijving
Het kleine, ongeveer 3 ha beslaande complex FORT BIJ TIENHOVEN bestaat in hoofdzaak uit een sterk - bijna cirkelvormig - afgerond vierhoekig aardlichaam, dat is omgeven door een eveneens vrijwel cirkelvormige natte gracht. Het complex omvat naast een centraal gelegen, aangeaarde, bomvrije kazerne, ook ruïneuze resten van een bomvrij wachthuis en van een Gietstalen Koepelkazemat Type G. De frontzijde van het fort is naar het oostnoordoosten gericht en staat haaks op en in de as van de Nieuweweg. Buiten de gracht een met grenspalen als zodanig aangemerkte zone van het Ministerie van Oorlog - de Militaire Landgrond - met daarbinnen aan de zuidwestzijde, nabij de plaats van de niet meer bestaande brug, een fortwachterswoning. Aan de noord- en zuidwestzijde van de gracht bevinden zich resten van de toegevoegde aardwerken en gracht, en enkele bouwwerken.
De bescherming van het FORT BIJ TIENHOVEN betreft de volgende complexonderdelen:
- FORTAANLEG EN RESTEN VAN AARDWERKEN, (RESTEN VAN) WEGEN, GESCHUTSOPSTELPLAATSEN EN / OF REMISES, NATTE GRACHTEN MET BUITENOEVERS, BORSTWERINGEN EN VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE ZONE
- BOMVRIJ WACHTHUIS (GEBOUW A)
- RUÏNEUZE RESTEN VAN BOMVRIJ WACHTHUIS (GEBOUW B)
- FORTWACHTERSWONING
- HOUTEN LOODS
- GIETSTALEN KOEPELKAZEMATTEN TYPE G
- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P
- DAMSLUIS / DUIKER
Waardering
Het complex FORT BIJ TIENHOVEN is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw) c. het systeem van 'levende' veldversterking (20ste eeuw)
Het betreft hier een complex dat een voorbeeld is van een fort uit de periode 1841-1864, gebouwd als verdediging van een dijkacces. Het complex is voorts een voorbeeld van een strategisch gelegen, in latere ontwikkelingsfasen met aard-, metsel- en betonwerken verbeterd en uitgebreid fort.
* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Fort bij Maarsseveen en Fort Nieuwersluis en later ook en vooral met de aan de verdediging van het gebied toegevoegde betonnen werken, alsmede tot de nabij gelegen betonnen verdedigingswerken, waaronder een antitankhindernis. Tevens is hier sprake van een bijzonder gave relatie met het schootsveld en het inundatiegebied.
* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen, kenmerken en vele omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren.
* Het complex is weinig gaaf bewaard en verkeert ten dele in ruïneuze toestand, maar laat qua structuur de hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19de eeuw nog goed zien.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Kazemat (B) | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
– | – | – | – | Tienhoven | Fort bij Tienhoven | – | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Kazemat (B) | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | K | 332 | – | Maarssen |