531564, Nieuwegein
Cluster 52. Bergplaats (gebouw C).
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
BERGPLAATS (gebouw C), als aardgedekt, bomvrij bouwwerk, dat in een tweede bouwfase is toegevoegd aan de oorspronkelijk als verdedigbaar aardwerk aangelegde batterij aan de noordzijde van de Overeindseweg en Overeindsewetering. De aan de zuidwestzijde van de batterij gesitueerde bergplaats heeft het karakter van een magazijn of remise. Het gebouw had een vergelijkbare pendant op de zuidelijke batterij. Dit gebouw (gebouw D) is bij het opruimen van de zuidelijke batterij verdwenen.
Omschrijving
Zuidoostelijk van bet wachtgebouw op de batterij gelegen, laat-19de-eeuwse, bomvrije BERGPLAATS (gebouw C) van trasbeton, bestaande uit een ruimte achter een recht betonnen front met aflopende vleugelmuren. Voor de gevel is een betonnen laag gezet. In het midden bevindt zich een getoogde dubbele deur. De overige gevels en het dak zijn aangeaard.
Waardering
De BERGPLAATS (gebouw C) is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).
Het betreft hier een onderdeel uit het laatste kwart van de 19de eeuw, namelijk een voorbeeld van een met aarde gedekt, bomvrij gebouw.
* Ensemblewaarden en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.
* Het onderdeel is representatief (karakteristiek) omdat het in verschijningsvorm de kenmerken vertoont die het toenmalige defensieve doel onderstrepen.
* Het onderdeel is goed bewaard omdat het in de loop der tijd weinig wezenlijke aanpassingen heeft ondergaan en het de oorspronkelijke structuur heeft behouden.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 52. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX BATTERIJ AAN DE OVEREINDSEWEG MET INUNDATIEKANAAL EN ANNEXE WERKEN
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
BATTERIJ AAN DE OVEREINDSEWEG MET INUNDATIEKANAAL EN ANNEXE WERKEN
Inleiding complex
BATTERIJ AAN DE OVEREINDSEWEG MET INUNDATIEKANAAL EN ANNEXE WERKEN als vanaf het derde kwart van de 19de eeuw tot stand gebrachte uitbreiding van de verdedigingswerken tussen Utrecht en het Amsterdam-Rijnkanaal. De werken strekten zich vóór de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal (1934-1940) ter plaatse verder zuidwaarts uit. Batterijen zijn (relatief kleine) opstellingen waarin meerdere stukken geschut in samenhang en vaak in min of meer lineair verband zijn opgesteld. De van oost naar west gerichte Overeindseweg werd sedert 1819-1820 afgesloten door het Fort bij Jutphaas, maar de verdediging is kort na 1870 deels naar het oosten verlegd toen een bestaande, van zuid naar noord gerichte wetering werd verlengd en tot Inundatiekanaal werd vergraven. Ter weerszijden van de Overeindseweg en als verdediging van het kanaal werd langs het Inundatiekanaal een aarden batterij - in feite een klein fort - ingericht, waarop later bomvrije gebouwen tot stand kwamen. Van deze beide bestaat alleen de Batterij aan de Overeindseweg Noord nog, zij het in gehavende staat. Het andere exemplaar is bij de omlegging van het Amsterdam-Rijnkanaal bij de Plofsluis, in 1981-1982 opgeruimd, waarbij onder meer een bomvrij wachthuis en een remise met verbruiksmagazijn verdwenen zijn. In de nabijheid van de nog bestaande batterij resteren een brug en een sluis in de Overeindseweg als waterbouwkundige elementen behorend bij het Inundatiekanaal, terwijl ongeveer 200 meter naar het noorden resten van een gietstalen koepelkazemat (1937-1940) liggen. In 1936 is een mitrailleurkazemat op de noordelijke batterij gezet. De schotbalkkering dateert uit dezelfde periode. Mogelijk bevinden zich resten of sporen van andere werken, waaronder ook loopgraven en dergelijke, in de bodem.
Ligging en relatie met andere complexen
Het complex BATTERIJ AAN DE OVEREINDSEWEG MET INUNDATIEKANAAL EN ANNEXE WERKEN strekt zich ruwweg uit van Ravensewetering (N) naar het Amsterdam-Rijnkanaal (ZW) en vormde een defensielijn vóór het Fort bij Jutphaas en verdedigde de watertoevoer voor inundatiegebieden bij de niet inundeerbare Houtense Vlakte. De verdediging kende wederzijdse ondersteuning met het nabijgelegen Fort bij 't Hemeltje, het Werk aan de Waalse Wetering en het Verdedigingswerk bij Vreeswijk.
Omschrijving complex
Het complex BATTERIJ AAN DE OVEREINDSEWEG MET INUNDATIEKANAAL EN ANNEXE WERKEN strekt zich als een smal en langgerekt ensemble van verdedigingswerken en daarmee verbonden elementen uit langs het als verbindende as te beschouwen Inundatiekanaal. Dit kanaal reikt tegenwoordig van het Amsterdam-Rijnkanaal bij de afsplitsing van het Lekkanaal (en de Plofsluis) tot aan de Ravensewetering, maar maakt deel uit van een verder naar het noorden doorlopend inundatiekanaal, dat de niet te inunderen Houtense Vlakte doorsnijdt. Het complex ontstond in de jaren 1871-1873, toen aarden werken aan het kanaal zijn opgeworpen en het is vervolgens onder meer uitgebreid met bomvrije gebouwen. In het interbellum zijn onder meer enkele kazematten en waterstaatkundige werken toegevoegd. Het complex omvat, naast de onderdelen van de Batterij Overeindseweg Noord en enkele (onvoltooide) gebouwde betonnen elementen, ook het Inundatiekanaal en de onderhoudsweg.
De bescherming van het complex BATTERIJ AAN DE OVEREINDSEWEG MET INUNDATIEKANAAL EN ANNEXE WERKEN betreft de volgende complexonderdelen:
- AARDWERKEN MET EMPLACEMENTEN EN WAL
- WACHTHUIS (gebouw B)
- BERGPLAATS (gebouw C)
- REMISE (gebouw E)
- MITRAILLEURKAZEMAT
- ARTILLERIELOODS (gebouw a)
- FORTWACHTERSWONING (gebouw b)
- SCHOTBALKKERING / SLUIS
- BRUG
- GIETSTALEN KOEPELKAZEMAT TYPE G MET AFWACHTINGSRUIMTE
- INUNDATIEKANAAL EN ONDERHOUDSWEG
- RESTEN TANKVERSPERRING
- ONVOLTOOIDE GROEPSSCHUILPLAATSEN, TYPE P
Waardering complex
Het Complex BATTERIJ AAN DE OVEREINDSEWEG MET INUNDATIEKANAAL EN ANNEXE WERKEN is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).
Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een verdedigingswerk uit de jaren 1871-1873. Het complex is een voorbeeld van een van oorsprong open aarden batterij als verdediging van een annex inundatiekanaal, het geheel voorzien van kleine betonnen werken en waterweken.
* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Fort bij Jutphaas, Fort 't Hemeltje, Werk aan de Waalse Wetering en het Werk bij Vreeswijk. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex en vanwege een tamelijk gave relatie met het schootsveld.
* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen van werken, zoals loopgraven.
* Het complex is tamelijk zeldzaam omdat het een representatief, zij het niet compleet voorbeeld is van een door een batterij verdedigd inundatiekanaal in de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
* Het complex is tamelijk goed bewaard omdat de meeste ertoe behorende onderdelen in herkenbare vorm en deels ook in functie aanwezig zijn.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Militaire opslagplaats | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
– | – | – | – | Nieuwegein | Batterij a/d Overeindseweg met inundatiekanaal/annexe werken | – | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Militaire opslagplaats | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | D | 3741 | – | Jutphaas |