531765, Geldermalsen
Cluster 65.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
BRUG EN KRAANBRUG als toegangsbrug over de gracht rond het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk. Het ophalen of verwijderen / vernietigen van bruggen is sinds de oudheid een probaat middel om indringers te weren. Niet alleen werd zo de doorgang of overtocht over een waterloop, een droge of een natte gracht of een terreindiepte belemmerd of vertraagd, maar ook moest een aanvaller zelf zorgen voor middelen om de barrière eventueel zelf te nemen. Houten bruggen waren relatief snel te vernietigen, desnoods door ze in brand te steken. Stenen bruggen vergden een grotere en meer tijdrovende ingreep, al kon een springlading soms snel het gewenste effect sorteren. Met de komst van ijzeren bruggen - in de loop van de 19de eeuw op grote schaal toegepast in vele verschillende varianten - bleef de tweede mogelijkheid bestaan, maar verdween de eerste. Bovendien was het opblazen van bruggen ook een grove manier van kapitaalvernietiging. Een van de manieren waarop ijzeren bruggen afgesloten konden worden was die van het uitnemen of ontoegankelijk maken van kleine delen ervan. Dit gebeurde vanaf het derde kwart van de 19de eeuw - behalve door ophalen - onder andere door de defensieve toepassing van zogenoemde kraanbruggen, zowel in wegen als in spoorwegen. Zulke kraanbruggen konden via verticale assen opzij worden geklapt om zo een open ruimte te maken. Civiele kraanbruggen waren eerder toegepast bij kruisingen van waterwegen en spoorlijnen, maar ze zijn onder meer ook in de Nieuwe Hollandse Waterlinie gebruikt bij de Diefdijk en bij Naarden. Kraanbruggen zijn een Nederlandse uitvinding van omstreeks 1845, die op naam staat van ir. F.W. Conrad.
Zowel aan de frontzijde als aan de keelzijde van het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk vond het grootste deel van de overspanning van het water plaats door middel van bruggen met onderspannen vakwerk en hooggelegen rijvloer; een kleiner deel van de overbrugging van de gracht door spoorweg en rijweg werd afgesloten door middel van kraanbruggen. De brug aan de frontzijde, over de Acquoyseweg, is al lang geleden opgevolgd door een dam. Mogelijk zijn resten van de landhoofden en de pijler in de huidige dam bewaard. De spoorbrug aan de keelzijde is vermoedelijk rond 1958 opgevolgd door een ander exemplaar en in 2008 is ook deze brug weer vervangen. De in 1958 vervangen spoorwegkraanbrug (of mogelijk het exemplaar dat aan de frontzijde lag) - die van een veel zwaarder uitvoering was dan die in de rijweg - werd hergebruikt als 'passeerbrug' naast het spoor. Deze brug is in 2008 eveneens uitgenomen en vervangen; dit brugdeel is opgeslagen in afwachting van mogelijk hergebruik. Nu resteren alleen nog de kraanbrug en de vaste vakwerkbrug in de rijweg aan de keelzijde in situ. Kraanbruggen zijn uiterst zeldzaam geworden; voor zover bekend is dit het enige complete, authentieke exemplaar. Brug en kraanbrug in de rijweg / toegangsweg zijn in 2011 gerestaureerd.
Omschrijving
BRUG EN KRAANBRUG aan de westzijde van het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk, die samen de toegang tot het kleine fort vormen. De gracht van het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk wordt overspannen door een verkeersbrug en een spoorbrug. De verkeersbrug bestaat uit een rond 1880 gebouwde vaste brug en een kraanbrug.
De vaste BRUG rust aan de westzijde op het landhoofd en aan de andere zijde op een hoog opgemetselde pijler. De vleugels staan in lijn met de landhoofden. Zowel in de pijler als in de beide landhoofden zijn, naast het bakstenen metselwerk, natuursteenblokken gebruikt. De vaste brug is een onderspannen vakwerkliggerbrug met hooggelegen rijvloer van omstreeks 20 m lengte. De brug is uitgevoerd in enkelvoudig vallend vakwerk met alleen in de middenvelden gekruiste diagonalen.
De uit dezelfde tijd daterende KRAANBRUG is geconstrueerd uit geklonken plaat- en hoekprofielijzeren delen en overspant circa 7 m. Deze aan de oostzijde van het water, aan het hoog opgaande metselwerk van het landhoofd gemonteerde brug kon opzij worden gedraaid door middel van een kwartronde heugel, nadat een planken vloer was uitgenomen. De brug rust aan de losse westkant, behalve op het landhoofd, op vier diagonaal naar het draaipunt geplaatste profielijzers. De kraanbrug van het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk vertegenwoordigt een hoge typologische en technische / cultuurhistorische zeldzaamheidswaarde.
Waardering
BRUG EN KRAANBRUG zijn van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw)
Het betreft hier een onderdeel uit de periode 1880-1885, namelijk een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde uiting van historische waterbouwkunde, dienende als tweevoudige brug, bestaande uit een onderspannen vakwerkbrug met hoog rijdek en een hiermee in serie geschakelde complete kraanbrug.
* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.
* Het onderdeel kraanbrug is zeldzaam geworden en representatief (karakteristiek) omdat slechts enkele vergelijkbare typen - maar incompleet - bewaard zijn gebleven; het onderdeel onderspannen vakwerkbrug met hoog rijdek is representatief omdat het een goed voorbeeld is van toepassing van dit type brug in een militaire situatie.
* Het onderdeel is gaaf bewaard omdat vrijwel alle essentiële onderdelen in situ en in functie zijn gehandhaafd.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 65. Complexomschrijving. Zie ook objectnummer 531766.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX WERK OP DE SPOORWEG BIJ DE DIEFDIJK
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
WERK OP DE SPOORWEG BIJ DE DIEFDIJK
Inleiding complex
Het complex WERK OP DE SPOORWEG BIJ DE DIEFDIJK dateert in eerste aanleg uit het laatste kwart van de 19de eeuw; het werd aangelegd in de periode 1880-1885. Het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk dankt zijn naam aan de ligging bij de kruising van de Diefdijk met de in dezelfde periode tot stand gebrachte spoorverbinding Dordrecht-Gorinchem-Geldermalsen-Elst. De spoorlijn doorsnijdt het fortterrein in de noordelijke helft; hiertoe waren oorspronkelijk twee afsluitbare, samengestelde ijzeren spoorbruggen over de gracht geconstrueerd en hiernaast een samengestelde brug met kraanbrug als toegangsbrug; deze laatste is nog aanwezig. De Diefdijk vormde de westgrens van de eventueel te inunderen voorgelegen polders, waarbij de dijk tevens als hoofdverdedigingslijn fungeerde. Bij de eerste aanleg van Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk is een omgracht, ruwweg D-vormig aardwerk ontstaan, dat enige jaren later is aangevuld met enige bomvrije gebouwen en een betonnen borstwering. In latere fasen werd aan het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk zelf relatief weinig gewijzigd, maar in de nabijheid zijn in de jaren 1939-1940 verschillende kleine (gewapend) betonnen werken tot stand gebracht. Het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk is tegenwoordig ten dele in gebruik als woning.
Ligging en relatie met andere complexen
Het fort / werk is aangelegd op een strategische plaats: de spoorweg en los daarvan de spoordijk, maar ook de Diefdijk zelf waren mogelijke accessen. Het werk ligt aan de oostzijde van de Diefdijk en is hiervan gescheiden door de gracht rond het fort, die op zijn beurt deel uitmaakt van het inundatiestelsel. Het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk kon flankerend vuur geven aan (aarden) werken langs de Diefdijk, naar het noorden richting Fort Everdingen en zuidwaarts richting Fort Asperen. Deze beide forten fungeerden onder meer als verdediging van een waterinlaat. Het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk kon in de aanloop tot de Tweede Wereldoorlog ondersteund worden door in de nabijheid gebouwde kleine betonnen verdedigingswerken.
Omschrijving complex
Het complex WERK OP DE SPOORWEG BIJ DE DIEFDIJK is een ongeveer 6 ha beslaand, klein fort dat ruwweg wordt gevormd door een D-vormig aardlichaam met afgeronde begrenzingen, dat vrijwel totaal is omgeven door een natte gracht en waarop onder meer enige bomvrije gebouwen en betonnen borstweringen voorkomen. De grootste lengte is circa 165 m; de grootste breedte bedraagt circa 100 m. Direct buiten de natte gracht bevinden zich de buitenoevers (Diefdijk en kade) met hierop delen van (openbare) (omleidings)wegen. Over het westelijk deel van de gracht ligt een samengestelde ijzeren brug, waarvan een gedeelte tot het uiterst zeldzame brugtype 'kraanbrug' behoort. Typologisch zeldzaam is ook de fort- annex brugwachterswoning met onderliggend artilleriemagazijn. De reden tot aanleg - de spoorweg - en de belangrijkste omgevingsfactoren, waaronder schootsveld en inundatiezone, zijn nog aanwezig en/of goed herkenbaar.
De bescherming van het Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk betreft de volgende complexonderdelen:
- FORTAANLEG EN AARDWERKEN, WAARIN RESTEN VAN GESCHUTSOPSTELPLAATSEN , RELICT BETONNEN BORSTWERING, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS, MET (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN EN MET DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE - DIE OOK HET TERREIN MET DE FORTWACHTERSWONING MET ARTILLERIEMAGAZIJN OMVAT
- BOMVRIJ BOUWWERK A / WACHTHUIS
- BOMVRIJ BOUWWERK C / KEUKEN MET KANTINE
- BOMVRIJ BOUWWERK D / REMISE (zuidzijde)
- BOMVRIJ BOUWWERK B / REMISE / TELEGRAAFGEBOUW (noordzijde)
- BRUG EN KRAANBRUG
- FORTWACHTERSWONING EN ARTILLERIEMAGAZIJN
Waardering complex
Het Complex WERK OP DE SPOORWEG BIJ DE DIEFDIJK is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).
Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een klein, uit aard- en metselwerk samengesteld fort, dat tot stand kwam in het kader van de verdediging van een acces gevormd door nieuwe verkeersinfrastructurele werken en dat stamt uit de jaren 1880-1885.
* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de spoorweg die het werk doorsnijdt en tot de kleine betonnen werken langs de Diefdijk. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang tussen de onderdelen van het complex. Ten slotte is hier sprake van een tamelijk gave relatie met het schootsveld en de inundatiezone.
* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de eigen fysieke kenmerken en de belangrijkste omgevingskenmerken vertoont die destijds tot de bouw aanleiding waren, namelijk de spoorweg - inclusief de fort- en brugwachterswoning - en het schootsveld en de inundatiezone.
* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen meerdere hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19de eeuw zijn bewaard.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
– | – | – | – | Geldermalsen | Diefdijk | – | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | L | 795 | – | Beesd |
– | L | 253 | – | Beesd |
– | L | 254 | – | Beesd |
– | L | 797 | – | Beesd |
– | L | 726 | – | Beesd |