Waaldijk 29, Vuren
Cluster 73.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
BRUG, KRAANBRUG EN BRUGHOOFD (west), als onderdelen van de toegang tot het Fort bij Vuren. Het ophalen of verwijderen / vernietigen van bruggen is sinds de oudheid een probaat middel om indringers te weren. Niet alleen werd zo de doorgang of overtocht over een waterloop, een droge of een natte gracht of een terreindiepte belemmerd of vertraagd, maar ook moest een aanvaller zelf zorgen voor middelen om de barrière eventueel zelf te nemen. Houten bruggen waren relatief snel te vernietigen, desnoods door ze in brand te steken. Stenen bruggen vergden een grotere en meer tijdrovende ingreep, al kon een springlading soms snel het gewenste effect sorteren. Met de komst van ijzeren bruggen - in de loop van de 19e eeuw op grote schaal toegepast in vele verschillende varianten - bleef de tweede mogelijkheid bestaan, maar verdween de eerste. Bovendien was het opblazen van bruggen ook een grove manier van kapitaalvernietiging. Een van de manieren waarop ijzeren bruggen afgesloten konden worden was die van het uitnemen of ontoegankelijk maken van kleine delen ervan. Dit gebeurde vanaf het derde kwart van de 19e eeuw - behalve door ophalen - onder andere door de defensieve toepassing van zogenoemde kraanbruggen, zowel in wegen als in spoorwegen. Zulke kraanbruggen konden via een verticale as opzij worden geklapt om zo een open ruimte te maken. Civiele kraanbruggen waren eerder toegepast bij kruisingen van waterwegen en spoorlijnen, maar ze zijn onder meer ook in de Nieuwe Hollandse Waterlinie gebruikt, zoals bij de Diefdijk, te Naarden en bij het Fort bij Vuren. Bij het Fort bij Vuren lagen aanvankelijk twee afzonderlijke bruggen die onder een stompe hoek van ongeveer 600 ten opzichte van elkaar samenkwamen op hetzelfde landhoofd aan de buitenzijde van de gracht. De zuidelijke kruiste de torengracht en de noordelijke de keelgracht van de (vroegere) lunet. De eerste is in een later stadium verwijderd. De andere, die ook een zogenoemde kraanbrug omvatte, is ten dele gehandhaafd. Het grootste deel van de overspanning van het water bij het Fort bij Vuren vond plaats door middel van een ijzeren brug met leuningen met gekruiste of spinwebverbindingen tussen de stijlen; een kleiner deel werd afgesloten door middel van een kraanbrug maar de kraanbrug werd feitelijk buiten gebruik gesteld en is deels vervangen. Het geheel dateerde vermoedelijk uit de periode 1850-1880. De drie hoofden zijn in later jaren overspannen door een brug op ijzeren balken, waarbij de kraanbrug ten dele is gehandhaafd. De kraanbrug en de liggerbrug zijn inmiddels gerestaureerd en deels gereconstrueerd.
Omschrijving
BRUG, KRAANBRUG EN BRUGHOOFD (west), toegang gevend tot het Fort bij Vuren en bestaande uit twee afzonderlijke overbruggingen van de gracht. De twee brughoofden en het tussenhoofd van de brug over de keelgracht zijn gehandhaafd; de liggerbrug en de kraanbrug zijn gereconstrueerd en / of gerestaureerd. Zuidelijk hiervan ligt ook het brughoofd of landhoofd van de niet meer bestaande brug naar de toren, een combinatie van ontsluitingen die zeldzaam was.
De keelgracht van het Fort bij Vuren werd aan de keelzijde overspannen door een ongeveer 4 m brede toegangsbrug bestaande uit een ca. 8 m lange, vaste brug, uitgevoerd als liggerbrug aan de landzijde (westzijde) en in het verlengde hiervan een kraanbrug van ruim 4 m lengte aan de fortzijde. De brug omvat twee landhoofden en een tussenhoofd.
De aan de oostzijde van het water aan het hoog opgaande metselwerk van het landhoofd op verticale stangen gemonteerde KRAANBRUG kan opzij worden gedraaid door middel van een kwartronde heugel, nadat de houten vloer is uitgenomen. Aan de losse kant rust de kraanbrug op een gemetselde, afgeronde pijler, terwijl het opzij klappen plaatsvindt op diagonaal naar het draaipunt geplaatste stangen. Het dek uitgevoerd in ijzer met H-profiel. De leuningen vermoedelijk uitgevoerd in hout.
De vaste BRUG is uitgevoerd als een vaste liggerbrug waarvan de uiteinden rusten op het landhoofd (west) en een afgeronde, gemetselde pijler (in het midden). De ijzeren leuningen voorzien van spinwebvormige verbindingen tussen de stijlen. Aan de westzijde is de brug afsluitbaar door middel van gepunt hekwerk.
Aan de zuidzijde van de vaste brug bevindt zich nog het BRUGHOOFD of landhoofd van de sinds de samenvoeging van de twee fortdelen, rond 1875, niet meer bestaande afzonderlijke brug naar de toren. Het hoofd is enigszins naar het zuidoosten gericht.
Waardering
BRUG, KRAANBRUG EN BRUGHOOFD (west) van het Fort bij Vuren zijn van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).
Het betreft een ensemble van aan militair-strategische bouwkunde gerelateerde uitingen van historische waterbouwkunde die oorspronkelijk vermoedelijk dateerden uit de periode 1850 -1880 en die een zeldzaam voorbeeld omvatten van een kraanbrug en een liggerbrug, gecombineerd met een brughoofd van een niet meer bestaande brug die de ontsluiting vormde van de toren.
* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.
* Het onderdeel kraanbrug en de combinatie, waarvan ook het hek deel uitmaakt, zijn zeer zeldzaam geworden omdat vrijwel alle vergelijkbare bruggen in de loop der tijd zijn gesloopt of verwijderd.
* Het onderdeel is redelijk bewaard omdat kenmerkende onderdelen en herkenbaarheid van de functie bewaard zijn gebleven en zijn versterkt door restauratie.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 73. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX FORT BIJ VUREN
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
FORT BIJ VUREN
Inleiding complex
Het FORT BIJ VUREN dateert in eerste aanleg uit het midden van de 19e eeuw en kwam vanaf 1844 tot stand als aardwerk, waarna het in de jaren 1847-1849 werd uitgebreid met een toren. Het had onder meer functies als verdediging van het Waalacces, van een tweetal inundatiesluizen voor Waalwater en tevens als voorverdediging van de stad Gorinchem. Het fort is in het kader van de wapenwedloop van de jaren 1870 gemoderniseerd in de periode 1873-1879. Het Fort bij Vuren is genoemd naar het ten oosten ervan gelegen dorp Vuren. Iets noordelijk van het oudste aardwerk kwam ongeveer tegelijk een zelfstandig verdedigbare, trapeziumvormige, aarden lunet tot stand. De werken waren afzonderlijk omgracht en de weg over de noordelijke Waaldijk liep toen met een bocht tussen de werken door. Bij de modernisering zijn de twee delen binnen één omgrachting gebracht en is de toren verlaagd, waarna deze in 1878 aan de oostzijde werd voorzien van een aangeaarde contrescarpgalerij. Tevens kwam aan de noordzijde, op de voormalige lunet, een bomvrije kazerne tot stand. Het fort werd aan de oostzijde voorzien van een wal, die de beide voormalige onderdelen verbond. In latere fasen is het Fort bij Vuren relatief weinig meer gewijzigd. Aan de oostzijde van het fort werd in de uiterwaard een plas van enkele tientallen hectares aangelegd en rukte de bebouwing van het dorp Vuren op in de richting van het fort.
Ligging en relatie met andere complexen
Het fort is aangelegd op een in meerdere opzichten strategische plaats. Ten eerste waren de Waal en de Noordelijke Waaldijk mogelijke accessen. Ook ligt het fort bij het T-vormige ontmoetingspunt van de haaks op de Waaldijk staande Dalemse Weg en tussen twee inundatiesluizen voor de aangrenzende rivierpolders. Via het fort konden inundatiesluizen voor dit gebied worden beheerst, terwijl het hiernaast dekking kon geven aan het aan de overzijde van de Waal gelegen Fort en kasteel Loevestein. Het Fort bij Vuren was tevens een voorverdediging van de vesting Gorinchem, terwijl het zelf werd gedekt door het geschut in en bij die stad en vanuit het Fort Loevestein.
Omschrijving complex
Het ongeveer 7 ha beslaande complex FORT BIJ VUREN bestaat ruwweg uit een amandelvormig, asymmetrisch aardlichaam met afgeronde begrenzingen, waarvan het oostelijk deel als een courtine met twee bastions is uitgevoerd. Op het aardlichaam bevinden zich behalve een toren met contrescarpgalerij, onder meer een bomvrije kazerne met enkele bomvrije remises en relicten van een kraanbrug. Het fort is omgeven door een natte gracht maar zowel hierbinnen als erbuiten zijn onderdelen aanwezig of kunnen resten of sporen van vroegere onderdelen zijn. Buiten de natte gracht bevinden zich de buitenoevers en intacte onderdelen van de omleidingsweg, alsmede een (van oudsher en nog ten dele) met grenspalen als zodanig aangemerkte zone van het Ministerie van Oorlog.
De bescherming van het Fort bij Vuren betreft de volgende complexonderdelen:
- FORTAANLEG EN AARDWERKEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS, GLACIS EN DEEL (OMLEIDINGS)WEG EN MET (DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE) MILITAIRE LANDSGROND
- TOREN A
- CONTRESCARPGALERIJ MET POTERNE B
- KAZERNE D / BOMVRIJ GEBOUW
- REMISE C / BOMVRIJ GEBOUW
- FORTWACHTERSWONING
- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P
- RESTANT INLAATSLUIS / KEERSLUIS / HERWIJNENSE UITWATERINGSSLUIS / DUIKER (west)
- BRUG, KRAANBRUG EN BRUGHOOFD (west)
- RESTANT INUNDATIESLUIS / DAMSLUIS / DUIKER (oost)
- BRUG EN KEERSLUIS (oost)
- RESTANT INUNDATIESLUIS / DAMSLUIS / DUIKER (noordoost)
- RESTANT TANKVERSPERRING
- SCHERFVRIJE SCHUILPLAATS TYPE 1916 / I
- SCHERFVRIJE SCHUILPLAATSEN TYPE 1916 / II
- BETONBLOK VAN GIETSTALEN KOEPELKAZEMAT TYPE G
- BETONNEN SCHUILPLAATS type / I
- BETONNEN SCHUILPLAATSEN type / II
Waardering complex:
Het Complex 'FORT BIJ VUREN' is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).
Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een torenfort met aardwerken uit de periode 1841 -1864 bij een rivieracces en bij inundatiewerken. Het complex is voorts een voorbeeld van een zeer strategisch gelegen, in een latere ontwikkelingsfase met aard- en metselwerk verbeterd en uitgebreid fort.
* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot het complex Loevestein en de vestingsteden Gorinchem en Woudrichem. Tevens is hier sprake van een redelijk gave tot herkenbare relatie met het schootsveld.
* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen en resten van loopgraven, groepsnesten, tankversperringen, tankgrachten, geschutsopstellingen en dergelijke.
* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen, kenmerken en vele omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren.
* Het complex is gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdzaken van de toestand in de jaren '70 van de 19e eeuw zijn bewaard en nauwelijks zijn gewijzigd.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Waaldijk | 29 | – | 4214 LB | Vuren | – | BY | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | S | 750 | – | Vuren |