531920, Brakel

Cluster 76.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

BOMVRIJ GEBOUW als representant van een type bomvrije bouwwerken dat aan drie zijden en bovenop is voorzien van een aarden dekking en dat alleen een gevel aan de keelzijde bezit. Nadat het aardlichaam van de Batterij onder Brakel met de nodige tegenslag was gerealiseerd is centraal op het werk een bomvrij gebouw gerealiseerd als onderkomen voor verschillende functies. Met de toename van de draagwijdte van het geschut, de kracht van de inslagen van projectielen en de explosieve kracht van (brisant)granaten werd het steeds moeilijker weerstand te bieden tegen beschietingen. Verzwaring van metselwerk, toepassing van schokabsorberende metselsystemen (onder meer door middel van bogen en gewelven), flauwe hellingshoeken en gebogen of juist puntige vormen, gebruik van beton - en later van gewapend beton - in steeds zwaardere uitvoering, was een van de manieren om de vestingwerken bestand te houden tegen toenemende aanvalskracht. Bovendien was het aanbrengen van aarddekkingen een goed middel gebleken om de energie van inslagen te absorberen of te dempen. Dit is de reden waarom vele gemetselde of betonnen werken van een aardlaag of een frontbescherming van zand of aarde zijn voorzien. Afhankelijk van de periode van ontstaan - en daarmee van de te verwachten inslagkracht van projectielen - werd van 'bomvrije gebouwen' gesproken, wanneer ze werden geacht bestand te zijn tegen een van tevoren bepaald aantal inslagen van zwaar kaliber. Het bomvrije gebouw op de Batterij onder Brakel is uitgevoerd in baksteen en omvat twee bovengrondse bouwlagen en een kelderverdieping.

Omschrijving

Het BOMVRIJ GEBOUW op de Batterij onder Brakel ligt centraal op het aardlichaam en wordt gekenmerkt door vrijwel spiegelbeeldig uitgevoerde bakstenen gevel aan de westzijde of keelzijde van het werk. In het metselwerk zijn boogvormen herkenbaar. De plattegrond van het bouwwerk is rechthoekig, met op de begane grond links en rechts een vooruitspringende vleugel die samen een voorplein vormen. Het bomvrije gebouw is aan alle zijden - behalve aan de westzijde - door aarde gedekt als bescherming tegen inslagen van projectielen. De gevel van de begane grond wordt aan weerszijden begrensd door haakse keermuren en is ongeveer half zo breed als de gevel van de verdieping, die aan beide zijden eindigt met in het gevelvlak gelegen, schuin dalende keermuren. De rechter haakse keermuur bevat toegangsopeningen. De hoofdgevel bevat op de begane grond links en rechts een iets getoogde toegangsopening; beide worden geflankeerd door dito vensteropeningen. Op de verdieping, recht hierboven, twee stel vensteropeningen met een vergelijkbare compositie, en daarbuiten toegangen met dubbele schuifdeuren, die toegang gaven tot remises. Deze twee laatste toegangen zijn bereikbaar via taluds achter de eerder genoemde haakse keermuren. Twee inscripties vermelden het jaartal '1880' en de naam 'Brakel'. Onder de begane grond bevindt zich een kelderverdieping, waarheen onder meer een goederenlift leidt. Het interieur van het bomvrije gebouw is niet bezocht, maar foto's laten zien dat de onderhoudstoestand matig is, wat verder onder meer blijkt uit het feit dat sommige (houten) vloeren onbegaanbaar zijn en dat deuren verrot zijn. Het bouwwerk vertoont grote overeenkomst met het bomvrije bouwwerk op de Batterij onder Poederoijen, dat als pendant is te beschouwen.

Waardering

Het BOMVRIJ GEBOUW op de Batterij onder Brakel is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het betreft hier een onderdeel van omstreeks 1880, namelijk een voorbeeld van een met aarde gedekt bomvrij gebouw met een tweetal vooruit stekende keermuren die een klein voorplein omsluiten.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex. Verder als pendant van het vergelijkbare gebouw op de Batterij onder Poederoijen.

* Het onderdeel is tamelijk representatief omdat het in verschijningsvorm de kenmerken vertoont die het toenmalige defensieve doel onderstrepen.

* Het onderdeel is redelijk bewaard omdat het in de loop der tijd weliswaar weinig wezenlijke aanpassingen heeft ondergaan en het de oorspronkelijke structuur heeft behouden, maar hierbij in een matige toestand van onderhoud verkeert.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder Ć©Ć©n dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531920
Complexnaam
NHW-Batterij onder Brakel
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 76. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX BATTERIJ ONDER BRAKEL

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarriĆØre gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiĆ«nt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse FortificatiĆ«n C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden Ć  Gorcum doit donc ĆŖtre considĆ©rĆ©e comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracƩ van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracƩ dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiƫn van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 BelgiĆ« als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (Ć  l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repĆØte: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

BATTERIJ ONDER BRAKEL

Inleiding complex

Het complex BATTERIJ ONDER BRAKEL, dateert in eerste aanleg uit de periode 1879-1884 en is genoemd naar het enige kilometers oostelijk ervan gelegen dorp Brakel. De batterij is aangelegd ter verdediging van het Waalacces, alsmede ter versterking van de westgrens van de inundatiezone in de Bommelerwaard. De batterij - in feite is het een klein fort - is eerst als aarden verdedigingswerk ingericht, waarbij ernstige problemen werden ondervonden vanwege de slappe ondergrond. Een van de gevolgen hiervan was dat het werk uiteindelijk kleiner is opgeleverd dan aanvankelijk de bedoeling was. Vervolgens is de batterij uitgerust met slechts ƩƩn bomvrij gebouw. De hoofdvorm van het kleine fort is ruwweg ovaal, met een afgeplatte begrenzing aan de westzijde of keelzijde en het is thans vrijwel geheel omsloten door een natte gracht. Een deel van de aardwerken is later geƫgaliseerd, terwijl de onderhoudstoestand van de gebouwde onderdelen matig is. In 2008 is besloten tot gedeeltelijke restauratie van het werk.

Ligging en relatie met andere complexen

De Batterij onder Brakel diende vooral ter verdediging van het Waalacces, dat bestond uit de bevaarbare rivier en de beide oevers. Verder droeg het bij aan de verdediging van de Nieuwendijk, die de oostgrens was van de inundatiezone in de Bommelerwaard, en waarvan onder meer de Polder Brakel en de Polder Poederoijen deel uitmaakten. De batterij ligt nabij de plaats waar de Nieuwendijk op de Waaldijk uitkomt. Het andere uiteinde van de Nieuwendijk werd onder meer verdedigd door de Batterij onder Poederoijen; beide werken konden elkaar dekken en werden na uitbouw van de versterking van de Nieuwendijk zelf (1914-1918) ook gedekt vanuit de open opstellingen langs de dijk.

Omschrijving complex

Het bijna 5 ha beslaande complex BATTERIJ ONDER BRAKEL bestaat in hoofdzaak uit een asymmetrisch, maar ruwweg ovaal aardlichaam met afgeronde begrenzingen, dat grotendeels is omgeven door een natte gracht en waarop, behalve een aardgedekt bomvrij gebouw, onder meer ook resten van een betonnen borstwering. Direct buiten de natte gracht bevinden zich nog de buitenoevers en het glacis en resten van de onderhoudsweg, terwijl het complex verder ook de van oudsher met grenspalen aangeduide zogenoemde Militaire landsgrond omvat. Mogelijk zijn er resten of sporen van aardwerken, loopgraven, groepsnesten of andere onderdelen aanwezig.

De bescherming van de Batterij onder Brakel betreft de volgende complexonderdelen:

- BATTERIJAANLEG EN AARDWERKEN, (RESTEN) BETONNEN BORSTWERING, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN DEEL OMLEIDINGSWEG EN VAN ORIGINE DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE

- BOMVRIJ GEBOUW

Waardering Complex:

Het complex BATTERIJ ONDER BRAKEL is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw).

Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een uit aard- en metselwerk samengesteld fort met omgrachting uit de periode 1879-1884 bij een rivieracces en bij inundatiewerken.

* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen en resten van aardwerken, wallen, geschutsopstellingen en dergelijke.

* Ensemblewaarde en situationele waarden door de ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de nabije complexen Batterij onder Poederoijen en Tussenstelling aan de Nieuwendijk. Tevens is hier sprake van een in belangrijke mate gave relatie met het schootsveld.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds verschillende fysieke onderdelen, kenmerken en omgevingskenmerken vertoont die destijds tot de bouw aanleiding waren.

* Het complex is redelijk gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19e eeuw zijn bewaard.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
ā€“ Verdedigingswerken en militaire gebouwen Bomvrij militair object oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
ā€“ ā€“ ā€“ ā€“ Brakel Batterij onder Brakel ā€“ Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Bomvrij militair object ā€“ ā€“
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
ā€“ M 170 ā€“ Brakel
Naar boven