531938, Zaltbommel

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Cluster 78.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

SLUIS (Nieuwendijk z) (Veldsluis), als waterbouwkundig onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, met als functie het inunderen en afdammen van een inundatiekom aan de noordzijde van de Maasdijk. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen en kanalen, waarmee het noodzakelijke peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. Er werden vele verschillende typen sluizen toegepast, afhankelijk van de plaats waar ze in het systeem functioneerden. Soms werden reeds bestaande scheepvaart-, uitwaterings- of keersluizen gebruikt, maar ook zijn er vele nieuwe gebouwd of bestaande (sterk) aangepast. De sluis bevindt zich in de Nieuwendijk, ongeveer 50 meter ten zuiden van huisnummer 55 en ongeveer 25 meter zuidelijk van een tweede sluisje in deze dijk. Anders dan het sluisje (Nieuwendijk n), is sluis (Nieuwendijk z) anno 2011 niet gerestaureerd en verkeert het object in slechte technische staat. De waakdeur is (onder meer) vernieuwd in 1876,1906 en 1929. Ongeveer 500 m naar het zuidwesten bevinden zich nog twee functioneel verwante objecten, namelijk een (duiker)sluisje en een duiker.

Omschrijving

Als duiker uitgevoerde SLUIS (Nieuwendijk z) (Veldsluis), mogelijk aangelegd of aangepast rond 1850 en bestaande uit een eenvoudige, ongeveer van west naar oost gerichte, boogvorming gesloten, gemetselde kolk (breed ca. 280 m) onder de Nieuwendijk. Aan de westzijde voorzien van hoofden met twee rijen schotbalksponningen en aan de oostzijde schuin aflopende keermuren. In de koker mogelijk resten of sporen van een enkele waakdeur.

Waardering

De SLUIS (Nieuwendijk z) (Veldsluis) in de Nieuwendijk, circa 50 meter ten zuiden van huisnummer 55, is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde bebouwing, die gebaseerd is op het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw).

Het betreft hier een aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde uiting van historische waterbouwkunde.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is redelijk gaaf bewaard omdat hoofdvorm, bouwkundige detaillering goed herkenbaar zijn gebleven.

* Het onderdeel is tamelijk representatief (karakteristiek) omdat het als in combinatie met een drietal nabije en vergelijkbare elementen een beeld geeft van de complexiteit van inundatiesystemen.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531938
Complexnaam
NHW-Tussenstelling aan de Niewendyk
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 78. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX TUSSENSTELLING AAN DE NIEUWENDIJK

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

TUSSENSTELLING AAN DE NIEUWENDIJK

Inleiding complex

Het complex TUSSENSTELLING AAN DE NIEUWENDIJK, dat hoofdzakelijk bestaat uit kleine betonnen werken, dankt zijn ontstaan aan de veranderde krijgstechniek vanaf het einde van de 19e eeuw. De Nieuwendijk en - vanaf het eind van de 19e eeuw ook de in het verlengde ervan gelegen Afsluitdijk - vormde de oostgrens van het brede inundeerbare gebied tussen de Waal en de toenmalige Maasloop, de tot de Bommelerwaard behorende rivierpolders van Brakel en Poederoijen. De Afsluitdijk maakte deel uit van de Maaswerken, uitgevoerd vanaf de jaren '80 van de 19e eeuw, waarbij de monding van deze rivier werd verlegd van de Waal / Merwede bij Woudrichem naar het Hollandsch Diep bij Moerdijk. De accessen van de Waal- en Maasoevers en ook de Nieuwendijk zelf werden tot die tijd verdedigd door de Batterij onder Brakel en de Batterij onder Poederoijen. Het geschut van deze werken bestreek de accessen, maar er werd besloten de geconcentreerde verdediging gedeeltelijk te vervangen door en aan te vullen met verspreide gevechtsopstellingen. Dit hing slechts ten dele samen met de sterk gewijzigde waterstaatkundige toestand, maar ook en vooral met sterk veranderde krijgsinzichten. Deconcentratie van de verdediging was onder meer een antwoord op de komst van het getrokken geschut (met roterende puntvormige projectielen), de brisantgranaat (met hoogexplosieve springlading) en op de verschijning van mobiel en ver dragend geschut. In de laatste decennia van de 19de eeuw werden forten en andere geconcentreerde verdedigingsfuncties hierdoor gemakkelijke en kwetsbare doelwitten. Vanaf het einde van die eeuw werd daarom een deconcentratie van functies uitgevoerd, onder meer in de vorm van de aanleg van tussenbatterijen en voorstellingen. Wat later werden tussen de forten en batterijen in lineair verband (semi)permanente en tijdelijke werken gerealiseerd, zoals vaak kilometers lange 'gedekte wegen' en soms ook tientallen betonnen en aarden werken. Hieronder waren in mobilisatietijd aan te leggen (betonnen, houten en aarden) loopgraven en manschappenopstellingen, (betonnen en houten) manschappenschuilplaatsen en betonnen en aarden geschutsopstellingen (kazematten), e.d. Ook de opkomst van veel snellere aanvals- en vervoersmiddelen - zowel over land als door de lucht - waardoor verrassingsaanvallen mogelijk werden, speelde hierbij een rol, vooral in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Deconcentratie van de verdediging was een verschijnsel dat zich op veel plaatsen voordeed, maar dat in het bijzonder in het vlakke en 'overzichtelijke' Nederland een grote vlucht nam.

Tussen Waal en Maas zijn in de jaren 1914-1918 onder meer (gewapend) betonnen schuilplaatsen typen 1916/I en 1916/II tot stand gebracht, naast loopgraven en (open) batterijen of 'geschutsstanden'. Verder liggen in dit gebied verschillende sluisjes en duikers die een functie vervulden bij de inundatie van het westelijk deel van de Bommelerwaard. De relatief zeldzame schuilplaatsen 1916/I en 1916/II zijn op meerdere plaatsen in de nabijheid van de dijk tot stand gebracht; voor zover bekend resteren op deze plaats in totaal 5 exemplaren. De Nieuwendijk / Afsluitdijk zelf was hoofdverdedigingslijn en vormde een verbindingsas tussen de verschillende betonnen, houten en aarden werken.

Ligging en relatie tot andere complexen

Tezamen met de complexen Batterij onder Brakel en Batterij onder Poederoijen vormden deze betonnen en andere werken, zoals de Geschutsstanden op de Dam in de Maas en de sluizen, de ondersteuning van de hoofdverdedigingslijn achter de nogal vooruitgeschoven inundatiezone van de westelijke Bommelerwaard. Door de afsluiting van de Maas kregen ze in relatie met het aan de overzijde van de Maas gelegen complex Fort Giessen ook een functie in het kader van de verdediging van het in de jaren '90 van de 19de eeuw ontstane nieuwe acces van de afgedamde Maas.

Omschrijving complex

Het complex TUSSENSTELLING AAN DE NIEUWENDIJK strekt zich globaal uit van noord naar zuid tussen de kleine forten Batterij onder Brakel en Batterij onder Poederoijen. In de Tussenstelling aan de Nieuwendijk zijn in de Eerste Wereldoorlog onder meer enige (gewapend) betonnen schuilplaatsen tot stand gebracht, naast loopgraven en verspreide open batterijen. De betonnen schuilplaatsen bevinden zich in het gebied tussen beide forten, waar zich ook de open gevechtsopstellingen bevonden. De meeste betonnen werken werden gebouwd volgens standaardontwerpen, soms met kleine onderlinge variaties, wijzigingen of afwijkingen. Het betreft binnen het complex Tussenstelling aan de Nieuwendijk schuilplaatsen van de typen 1916/I en 1916/II, die in feite tot de vroegste experimenten in ons land behoren van gestandaardiseerde kleine betonnen verdedigingswerken. De uit 1916 daterende betonnen werken liggen in een nog herkenbaar lineair verband.

De bescherming van het complex Tussenstelling aan de Nieuwendijk betreft de volgende complexonderdelen:

- SCHUILPLAATSEN TYPE 1916/I

- SCHUILPLAATSEN TYPE 1916/II

- DUIKER (knik in Maasdijk)

- SLUIS (bij Afsluitdijk)

- SLUIS (Nieuwendijk n)

- SLUIS (Nieuwendijk z)

Waardering complex

Het complex TUSSENSTELLING AAN DE NIEUWENDIJK is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).

Het betreft hier een complex dat in het bijzonder een voorbeeld is van een lineaire versterking uit de periode 1914-1918, namelijk in de vorm van uit 1916 daterende, betonnen schuilplaatsen bij open gevechtsopstellingen aan een als hoofdverdedigingslijn functionerende dijk. Verder omvat het complex herkenbare resten van de op microschaal toegepaste inundatiemiddelen.

* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen, in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Batterij onder Brakel en Batterij onder Poederoijen. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex en vanwege een tamelijk gave relatie met het schootsveld.

* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige resten of sporen van opstelplaatsen voor geschut, loopgraven, aardwerken, waterwerken en dergelijke.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het duidelijk herkenbaar als gedeconcentreerde, versterkte verdedigingslijn is toegevoegd aan het bestaande fortificatiestelsel en omdat het de verfijnde methode en samenhang van inundatie(middelen) herkenbaar toont.

* Het complex is redelijk bewaard omdat diverse gebouwde onderdelen zich nog in het veld laten herkennen.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Zaltbommel Tussenstelling aan de Nieuwendijk Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
M 459 Brakel
N 1246 Brakel
N 621 Brakel
Naar boven