Cluster 30. Fortaanleg en aardwerken.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

FORTAANLEG EN AARDWERKEN - WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, BETONNEN BORSTWERING, HEKPIJLERS - NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN , RESTEN GLACIS, ONTVANGSTKOM EN DE VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE ZONE als fundamentele onderdelen van de defensiewerken van het Fort De Gagel. Het Fort De Gagel is een van de oudste tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie behorende forten; het werd als aarden werk aangelegd in de jaren 1819-1821 en bestond toen uit enige L-vormige aarden wallen met opstelplaatsen voor het geschut, omgeven door een gracht. Forten en vergelijkbare werken werden gewoonlijk geconstrueerd op basis van vooraf aangebrachte aardlichamen, die als een fundering fungeerden en wegzakken in (een natte en slappe) bodem moesten voorkomen. Bij de bouw van deze verdedigingswerken is, behalve dit gewoonlijk tactisch 'voorgevormde' aardlichaam - dat op zichzelf reeds een weerbare rol vervulde of kon vervullen - ook nog een specifieke aanleg gerealiseerd die bedoeld was om de defensieve kracht te vergroten, de veiligheid van de bezetting te waarborgen en intern en extern transport en verkeer te vergemakkelijken. Zo ontstonden er onder meer aarden dekkingen voor verschillende bouwwerken, om ze minder kwetsbaar te maken voor inslagen van vijandelijk vuur, aarden wallen die de bebouwing en open terreinen dekten en ook de contouren bepaalden en verder gedekte toegangen, bestrate paden en appelplaatsen. De aardwerken zijn in sterk van elkaar verschillende grondplans aangelegd, vaak met een of meer bastions, die eveneens in vorm konden verschillen. Rond het aardlichaam kwam - indien mogelijk - een natte gracht te liggen. Over de gracht lag gewoonlijk een (deels opneembare) brug - verschillende typen komen voor - maar soms bestond een vaste oeververbinding, bijvoorbeeld in de vorm van een dam, die deel (kunnen) uitmaken van het wegenstelsel. Langs de buitenzijde van de grachten lag vaak een weg of pad, eventueel in de vorm van een gedekte weg aangelegd, maar soms ook wel gelijk met of zelfs boven maaiveldniveau gelegen. Deze wegen of paden konden verschillende functies hebben, uiteenlopend van openbare weg tot onderhoudspad, en ook van militaire gedekte weg tot exclusieve toegangsweg naar het fort. Buiten de natte gracht bevindt zich bovendien vaak een (van oudsher en nog ten dele) met grenspalen als zodanig aangemerkte zone waarover het Ministerie van Oorlog de zeggenschap had, de zogenoemde Militaire Landsgrond. Het Fort De Gagel wijkt enigszins af van dit algemene patroon. Zo is het vierkante wachthuis aan de keelzijde van het fort een tamelijk zeldzaam type bouwwerk en is ook de toepassing van een landhoofd of buitenfort / voorfort aan de toegang van het fort een element dat slechts zelden voorkomt. Bastions ontbreken, terwijl het in hoofdzaak rechthoekige werk bijna overal haaks op elkaar staande belopen van de hoofdwal kende. De keelzijde van het fort is naar het zuidwesten gericht en de frontzijde naar het noordoosten. Het landhoofd is verbonden met de Klopdijk en vormt een soort 'voorburcht', waar zich onder meer een fortwachterswoning bevindt.

Omschrijving

FORTAANLEG EN AARDWERKEN - WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, BETONNEN BORSTWERING, HEKPIJLERS - NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN, RESTEN GLACIS, ONTVANGSTKOM EN DE VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE ZONE als basis en contouren van het verdedigingswerk Fort De Gagel. Het in zijn huidige vorm in hoofdzaak uit de eerste helft van de 19e eeuw daterende fort heeft een ruwweg rechthoekig grondplan dat geheel door een gracht is omgeven. Fort De Gagel diende ter afsluiting en verdediging van twee elkaar ter plaatse kruisende accessen. Centraal aan de zuidwestzijde (keelzijde) ligt een min of meer vierkante uitstulping van het aardlichaam, waarop zich een eveneens vierkant wachthuis bevindt; rechts hiervan wijkt de contour van het werk iets schuin terug. Langs de randen van het fortlichaam is een aarden hoofdwal aangelegd - aan de frontzijde deels geëgaliseerd - waarin zich mogelijk nog sporen van geschutsemplacementen bevinden en waarin resten van een betonnen borstwering liggen. Links, voor de kazerne een helling als deel van de wal, met keermuur naar kazerne. Aan de keelzijde van het fort ligt, naast het uiteinde van de Klopdijk, een soort landhoofd - een rechthoekig schiereiland, met onder meer de fortwachterswoning en een toegangsbrug naar het fort. Bij de ingang van het fort, naast de fortwachterswoning bevinden zich twee pijlers van een toegangshek. De gracht van het Fort De Gagel, die ook het landhoofd insluit, is nog compleet aanwezig; buiten de gracht liggen de om het fort geleide Gageldijk en de Burgemeester Huydecoperweg (als voortzetting van de Klopdijk), en verder het onderhoudspad, resten van het glacis, alsmede een ontvangstkom voor inundatiewater. De begrenzing van de aanleg valt samen met die van een (eertijds) met grenspalen aangeduid gebied, de zogenoemde Militaire Rijksgrond - waarover het Ministerie van Oorlog zeggenschap had.

Waardering

De FORTAANLEG EN AARDWERKEN - WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, BETONNEN BORSTWERING, HEKPIJLERS - NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN, RESTEN GLACIS, ONTVANGSTKOM EN DE VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE ZONE van het Fort De Gagel is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: - het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), - de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het onderdeel is een voorbeeld van een aarden aanleg met gracht, omleidingsweg en door middel van grenspalen aangeduide militaire zone, hoofdzakelijk uit de periode 1819-1821 en verbeterd in latere fasen.

* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige resten of sporen van oudere bouw- en aanlegfasen, opstelplaatsen voor geschut, loopgraven, aardwerken, waterwerken en dergelijke.

* Ensemblewaarde en situationele waarden door de ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en door de herkenbare relatie met de Klopvaart in het bijzonder.

* Het onderdeel is representatief omdat het een goed voorbeeld is van de aanleg van een fort dat diende als onderdeel van de verdediging van accessen, sluiswerken en een inundatiekanaal.

* Het onderdeel is tamelijk goed bewaard omdat het grondplan, de gracht en het onderhoudspad vrijwel compleet bewaard zijn gebleven.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
532289
Complexnaam
NHW-Fort de Gagel
Provincie
Gemeente
Complexomschrijving

Cluster 30. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX FORT DE GAGEL

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie, die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière en wordt gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Dit typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie, uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen Prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische ruimtelijke en fysieke omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten door inlaat met behulp van sluizen of via het doorsteken van dijken. Als voeding konden vooral dienen de Vecht (zowel vanuit de Zuiderzee als vanuit de Lek), de grote rivieren (m.n. de Neder-Rijn / Lek) en de Linge. Aan het functioneren en de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' van waterlinies werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde ook de laatste versie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde, (nieuwe) Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn 'Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie' beschrijft beschreef Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleitte hij een oostwaartse verlegging ervan de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen. De stad zou dan, beschermd worden door een aaneenschakeling van 'voorposten'. Dit niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie zou gaan worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: "La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire." Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan toen echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het ontstaan van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff een nota in waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie - toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere 'accessen' afsloten door ze onder vuur te kunnen houden. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken Jzn., inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff, als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826), de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie. Aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus werd opdracht gegeven voor de bouw van een fortenkring om Utrecht, dus voor de 'droge' plannen. Van Muiden tot aan Vesting Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te lopen tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Ten zuiden hiervan sloot de nieuwe Waterlinie aan op een waterbarrière die al in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenoemde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plaatsen werden (vermoedelijk door Blanken uitgevonden en ontworpen) waaierdeursluizen gebouwd. Deze sluizen, die ook tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties / doeleinden. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten (eigenlijk: forttorens) bij de rivieraccessen, waarna tussen 1867-1872 op vele plaatsen in de Linie verbeteringen plaatsvonden. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd, alle bestaande uit (gesloten) aardwerken met daarbinnen aard gedekte gebouwen. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en zijn hiernaast (veld)versterkingen tussen (en op) de forten aangelegd met diverse typen werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Verder werden op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van enkele inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en - aan de overzijde van de Lek (Neder-Rijn) - tussen Vianen en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als zelfstandige staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Onder meer bij de rivieraccessen van Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde, bakstenen forttorens. In diezelfde periode kregen diverse kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l'épreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. Vanaf 1853 was de zogenoemde Kringenwet van kracht (overigens opvolger van een eerdere, uit 1814), die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkende bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen vóór, tijdens en na de Frans-Duitse oorlog, van 1870, brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapen-technisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge forttorens lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenoemde 'contrescarp' aangebracht, een halfrond gaande aanaarding van een dik kleipakket of anders een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking.

De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde na de uitvinding van geschut met 'getrokken loop' (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat veel werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die hierdoor in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom is verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek waterstaatkundige verbeteringen plaats voor eventuele inundaties rond Utrecht: zo kwam er een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en vonden er inlaatverbeteringen plaats bij vanaf Fort Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de voorgaande drie decennia sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de zogenoemde Vestingwet (1874) in. Deze kende onder meer prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. In acht jaar dienden nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie te worden verwezenlijkt. Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se répète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie opnieuw verouderd en dus onbetrouwbaar. Tevens bleken de forten niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. Om trefkans te verkleinen, moesten manschappen en geschut voortaan dan ook worden gespreid in het linielandschap. Forten vervulden intussen nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering' (camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de geld verslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent van de landsverdediging werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar 'levende defensie', met mobiele strijdkrachten die verspreid in de Linie in en vanuit veldversterkingen zouden moeten opereren om een (storm)aanval met de nieuwste wapens te weerstaan. Hiernaast moest echter ook rekening worden gehouden met een aantal waterstaatkundige veranderingen: de aanleg van het Merwedekanaal, rond 1890, was wel de belangrijkste. Het zorgde voor een belangrijke wijziging in het inundatiesysteem.

Ontwikkelingen vóór en in WO I, het Interbellum en WO II

Kort voor en in de eerste jaren van de 20ste eeuw zijn op meerdere plaatsen gemetselde en later ook betonnen onderkomens en opstellingsplaatsen voor geschut tot stand gebracht, waarbij met name experimenten met gewapend beton interessante resultaten gaven. Tijdens de mobilisatie van de Eerste Wereldoorlog werden (veld)versterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd, waarbij met name de gewapend betonnen Schuilplaatsen Type 1918 /I en /II in flinke aantallen tot stand kwamen en karakteristiek zijn. In het Interbellum zijn onder meer zware betonnen werken gebouwd volgens het zogenoemde 'Voorschrift Inrichten Stellingen, no. 77', uit 1928. 'VIS-kazematten' komen op meerdere plaatsen voor bij (nieuwe) accessen. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kwamen, naast honderden Groepsschuilplaatsen Type P, talrijke Gietstalen Koepelkazematten Type G gebouwd. Verder bepaalden onder meer loopgravenstelsels, 'groepsnesten', prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen (tankhindernissen) en tankgrachten het gezicht van de 'jongste' Waterlinie. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden. En last but not least: in en rond de jaren '30 zijn op diverse plaatsen toevoegingen, veranderingen en verbeteringen aan het inundatiesysteem tot stand gebracht. Zelfs het Noordzeekanaal ging een rol spelen in het netwerk van aanvoerwegen en water was in die tijd dan ook nog lang niet afgeschreven als weermiddel. De Nieuwe Hollandse Waterlinie verloor zijn militaire functie formeel in 1963, maar als grootschalig complex van infrastructurele waarden en als biotoop en bleef de Linie tot op heden van nationaal belang.

COMPLEX FORT DE GAGEL

Inleiding complex

FORT DE GAGEL werd tussen 1819 en 1821 aangelegd als een aarden werk van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De functies van het fort bestonden in hoofdzaak uit het afsluiten en verdedigen van de Gageldijk, de Kerkeindsche Dijk en het flankeren van de Klopdijk. Het werk is tot stand gekomen op ongeveer 1,5 km noordoost van het Fort aan de Klop en verdedigde verder onder meer het inundatiekanaal met sluiswerken van de Klopvaart. Het fort lag van oudsher ten dele in de niet meer bestaande gemeente Westbroek en ten dele in de eveneens niet meer bestaande gemeente Achttienhoven. In eerste instantie bestond Fort De Gagel uit L-vormige aarden wallen met opstelplaatsen voor het geschut - het geheel omgeven door een gracht. In het midden van de 19de eeuw werd het werk ingrijpend gewijzigd. Zo is tussen 1850 en 1852 een vierkant, bomvrij wachthuis tot stand gebracht van ongeveer 16 Œ 16 meter, met gemetselde muren van 1,5 meter dikte. Het wachthuis was geheel door een gracht omgeven en fungeerde als redoute. Op het wachthuis was plaats voor twee vuurmonden, terwijl de nabije verdediging vanuit het bouwwerk zelf kon plaatsvinden via de schietgaten voor kanon- en geweervuur. Het fort is rond 1880 nogmaals verbeterd. Toen is de gracht om het wachthuis gedeeltelijk gedempt en zijn een bomvrije kazerne en een remise aan het werk toegevoegd. Tevens is het wachthuis verbouwd en is een open batterij met een rondgaande borstwering van het dak verwijderd. In 1939/1940 zijn noordelijk van de kazerne, naast elkaar drie Groepsschuilplaatsen Type P gebouwd. Een bijzonder element van het werk is het voorwerk bij de toegang aan de keelzijde, dat een landhoofd (of buitenfort) vormt bij de aansluiting op de Klopdijk. Na 1945 zijn de wallen en aanaardingen aan de noord- en oostzijde grotendeels geëgaliseerd; de militaire status is in 1960 opgeheven. Na de oorlog is naast de toegang een trafohuisje tot stand gebracht. Door afvlakking van de wallen is het terrein vanaf de frontzijde tamelijk goed te overzien, wat het ensemble een bijzondere betekenis geeft als 'kennisfort'. Aan de zuidwestzijde raken de stedelijke bebouwing van Utrecht en enkele wegen bijna aan het werk; naar het noordoosten is echter een grotendeels vrij schootsveld en inundatiegebied herkenbaar. Een landverbinding, oostelijk om de fortgracht (van de Gageldijk, via de 'Telderskade', naar de Kerkeindsche Dijk), waarin twee bruggen, bestaat niet meer, maar mogelijk zijn hiervan nog sporen of resten aanwezig. Een inundatiesluis aan het begin van de Kerkeindsche Vaart bestaat niet meer. Het werk bestond uit gemetselde hoofden met haaks metselwerk dat was voorzien van schotbalksponningen voor een functie als inundatiesluis en damsluis. Het werk dateerde uit de tijd van de modernisering van het fort. Er kunnen nog resten en sporen van aanwezig zijn.

Het complex is deels herbestemd als locatie voor vergaderingen en als kantoorlocatie voor team Erfgoed en Cultuur van de gemeente Utrecht. Voor aankomende jaren staat een aanvullende restauratie gepland.

Ligging en relatie met andere complexen

Fort De Gagel ligt in de assen van de vanaf het Fort aan de Klop - langs de Vecht - van zuidwest naar noordoost gerichte Klopvaart en de Klopdijk en van het acces Gageldijk, dat vrijwel haaks op de Klopvaart en Klopdijk staat. Het acces van de Klopvaart en de Klopdijk zette zich als Kerkeindsche Vaart en Kerkeindsche Dijk (nu: Burg. Huydecoperweg) nog verder voort in de richting van Achttienhoven. Samen met de Forten aan de Klop, Blauwkapel, Vossegat en De Bilt diende Fort De Gagel ertoe de wegen en kaden die aan de noord- en oostkant van de stad Utrecht de inundatiezone doorsneden, af te sluiten en hierbij tevens het doorsteken van keerkades te beletten. De forten konden elkaar over en weer steunvuur geven. Ten oosten van Fort De Gagel ligt Fort Ruigenhoek, dat in de derde bouwfase van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (ca. 1867-1872) is gerealiseerd en dat deel uitmaakte van de zogenaamde vooruitgeschoven fortenkring, die als taak had Utrecht van een artilleriebombardement te vrijwaren. Tussen beide forten bevinden zich kleine betonnen werken in het linielandschap, die tijdens de mobilisaties van WO I en WO II zijn aangelegd; ten noordoosten van het fort ligt ook de rest van een tankversperring. Inundatiegebied en schootsveld zijn ten dele nog tamelijk goed herkenbaar.

Omschrijving complex

Het FORT DE GAGEL bestaat in hoofdzaak uit een rechthoekig aardlichaam met gebouwde elementen. Het fort is rond 1820 als aarden werk tot stand gebracht tijdens de eerste aanlegfase van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (1815-1826) en werd omstreeks 1850 uitgebreid met een - in verlaagde vorm - nog aanwezig wachthuis. Later, rond 1880, zijn een bomvrije kazerne en een remise toegevoegd aan Fort De Gagel, dat alleen via een als landhoofd uitgevoerd voorwerk toegankelijk is. Het wachthuis verkeert in hoofdzaak nog in de staat van 1880 en is rondom voorzien van schietgaten; ook beide andere werken zijn nog aanwezig, maar een deel van de aarden wal is geëgaliseerd. Het complex omvat drie gewapend betonnen Groepsschuilplaatsen type P, die min of meer centraal, naast elkaar, noordelijk van de kazerne op het fort zijn gebouwd. Voorts omvat het - maar buiten het eigenlijke fortterrein - onder meer een houten artillerieloods en een gemetselde fortwachterswoning. De verbinding met het landhoofd of buitenfort (= voorwerk) aan de Klopdijk wordt gevormd door een houten brug. Ook enkele (resten van) waterwerken maken deel uit van het complex. Een damsluis ten zuiden van het fort, eertijds gelegen in de Klopvaart - ongeveer ter hoogte van de huidige N 230 / Karl Marxdreef - bestaat vermoedelijk niet meer. In de bodem kunnen zich nog sporen of resten van (oudere bouwfasen van) waterwerken, wallen, opstelplaatsen voor geschut, loopgraven en andere elementen of structuren bevinden.

De bescherming van het complex Fort De Gagel betreft de volgende complexonderdelen:

- FORTAANLEG EN AARDWERKEN - WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, BETONNEN BORSTWERING, HEKPIJLERS - NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN, RESTEN GLACIS, ONTVANGSTKOM EN DE VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE ZONE - BOMVRIJ VIERKANT WACHTHUIS - BOMVRIJE KAZERNE - BOMVRIJE REMISE C - DRIE GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P - HOUTEN ARTILLERIELOODS - FORTWACHTERSWONING - TOEGANGSBRUG I (naar landhoofd / voorfort) - TOEGANGSBRUG II (naar fort) - SCHUT / SLUISJE - RESTANT INUNDATIESLUIS / DAMSLUIS / BRUG (in de Kerkeindsche Dijk) - RESTANT INUNDATIESLUIS / DAMSLUIS / BRUG (Gracht - Ontvangstkom)

Waardering complex

Het complex FORT DE GAGEL is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).

Het betreft hier een complex dat een voorbeeld is van een fort uit de jaren 1819-1821 dat later tot driemaal toe is gemoderniseerd en dat is aangelegd als accesverdediging.

* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

*Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige resten of sporen van oudere bouwfasen, opstelplaatsen voor geschut, loopgraven, aardwerken, waterwerken, wegen en dergelijke.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de Forten aan de Klop, Ruigenhoek en Blauwkapel, alsmede tot de accessen Kerkeindsche Dijk en Gageldijk. Tevens is hier sprake van een deels gave relatie met het schootsveld en het inundatiegebied.

* Het complex is representatief omdat het nog steeds een aantal fysieke onderdelen, kenmerken en vele omgevingskenmerken vertoont die destijds tot de bouw aanleiding waren.

* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat - behoudens een deel van de aardwerken - qua structuur een belangrijk aantal hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19de eeuw en de jaren '30 van de 20ste eeuw goed herkenbaar is gebleven.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Gageldijk 165 3566 MJ Utrecht BY Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
K 1294 Maarssen
K 1224 Maarssen
K 1293 Maarssen
AA 110 Utrecht
AA 87 Utrecht
AA 36 Utrecht
AA 35 Utrecht
AA 34 Utrecht
AA 33 Utrecht
Naar boven