532307, Groenekan
Cluster 31. Fortaanleg en aardwerken.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
FORTAANLEG EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, (RESTEN VAN) LOOPGRAVEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN EN MET VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE LANDSGROND als basale onderdelen van het Fort Ruigenhoek (of: Fort op de Ruigenhoeksche Dijk). Het fort dateert in eerste aanleg van ca. 1869-1871, met uitbreidingen van ca. 1880. Forten werden gewoonlijk geconstrueerd op basis van vooraf aangebrachte aardlichamen die als een fundering fungeerden en wegzakken in (een natte en slappe) bodem moesten voorkomen. Bij de bouw van forten is, behalve dit gewoonlijk al tactisch 'voorgevormde' aardlichaam - dat op zichzelf reeds een weerbare rol kon vervullen - ook nog een specifieke aanleg gerealiseerd die bedoeld was om de defensieve kracht te vergroten, de veiligheid van de bezetting te waarborgen en intern en extern transport en verkeer te vergemakkelijken. Zo ontstonden er onder meer aarden dekkingen voor verschillende bouwwerken, om ze minder kwetsbaar te maken voor inslagen van vijandelijk vuur, aarden wallen die de bebouwing en open terreinen dekten en de contouren bepaalden en bestrate paden en appelplaatsen. Forten waren omgeven door (natte) grachten om eventuele nadering van de omwalling of het fortterrein tot het laatst toe te belemmeren. De forten waren gewoonlijk slechts te bereiken via een of meerdere bruggen of via een smalle landengte. Waar om waterstaatkundige of andere redenen een permanente directe verbinding tussen binnen- en buitengebied bestond, was deze zodanig uitgevoerd dat hij niet of slechts met de grootste moeite te passeren was. Toepassing van zogenoemde ezelsruggen, monniken (vooral bij vestingen) en / of hekwerken was hierbij gebruikelijk. Langs de buitenzijde van de grachten lag vaak een weg of pad, dat zowel in de vorm van een gedekte weg kon zijn aangelegd, als ook wel gelijk met, of zelfs boven maaiveldniveau. Deze wegen of paden konden verschillende functies hebben, uiteenlopend van openbare weg tot onderhoudspad, en ook van militaire gedekte weg tot exclusieve toegangsweg naar het fort. Buiten de natte gracht bevindt zich bovendien vaak een (van oudsher en soms nog ten dele) met grenspalen als zodanig aangemerkte zone waarover het Ministerie van Oorlog zeggenschap had, de Militaire Landsgrond. Fort Ruigenhoek vormde geen uitzondering op dit principe, maar er was geen glacis langs de wegen rond het fort, terwijl de Militaire Landsgrond zich - behalve in de vorm van enige tuingrond aan de zuidzijde - niet buiten de (onderhouds)wegen uitstrekte. Het fort was bereikbaar via een brug over de gracht aan de zuidwestzijde. Er kunnen zich resten en sporen van aardwerken, loopgraven enz. op het werk bevinden, mede ontstaan in samenhang met de 20ste-eeuwse betonnen schuilplaatsen en kazematten.
Omschrijving
FORTAANLEG EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, (RESTEN VAN) LOOPGRAVEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN EN MET VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE LANDSGROND van Fort Ruigenhoek (ca. 1869-1871 met latere uitbreidingen ca. 1880). Fort Ruigenhoek bestaat uit een trapeziumvormig aardwerk met op elke hoek een vooruitgeschoven bastion en op het werk verschillende aardgedekte werken en resten van opstelplaatsen voor geschut (emplacementen). Langs de randen van het fort is een aarden wal aangelegd, waarin bergplaatsen (remises) en betonnen onderdelen (vooral daterend uit de mobilisaties van de 20ste eeuw) zijn aangebracht, waaronder (resten van) loopgraven en wallen. Aan de oostzijde is een (aarden) loopgravenstelsel herkenbaar. Het fort wordt omgeven door een ongeveer rechthoekig begrensde gracht met een binnenkade aan de noord- en westzijde van de polderwetering. De entree tot het fort bevindt zich aan de zuidwestzijde, in het verlengde van de Kanonsdijk. Tot de aanleg behoren de aan de zuidoostzijde langs het fort lopende weg, die de verbinding vormt tussen de Ruigenhoeksedijk en de Kanonsdijk en verder wordt de gracht omzoomd door een bijbehorend onderhoudspad. Ook de (smalle) oorspronkelijk met grenspalen als zodanig aangemerkte zone waarover het Ministerie van Oorlog de zeggenschap had, de Militaire Landsgrond, maakt deel uit van de aanleg.
Waardering
De FORTAANLEG EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, (RESTEN VAN) LOOPGRAVEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN EN MET VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE LANDSGROND van het Fort Ruigenhoek (of Fort op de Ruigenhoeksche Dijk) is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).
Het onderdeel is een voorbeeld van een grotendeels aarden aanleg, met aarden dekkingen voor bouwwerken met verschillende functies uit de periode 1869-1871, verbeterd en aangepast rond 1880 en in verschillende fasen in de 20ste eeuw.
* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige resten of sporen van opstelplaatsen voor geschut, loopgraven, aardwerken en dergelijke.
* Ensemblewaarde en situationele waarden door de ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen, door de uitzonderlijke, vooruitgeschoven en niet door inundeerbare gronden beveiligde positie en door de herkenbare relatie met het schootsveld.
* Het onderdeel is representatief omdat het een voorbeeld is van een fort dat in verschillende perioden aan nieuwe omstandigheden en vereisten is aangepast en daarvan nog vele kenmerken vertoont.
* Het onderdeel is goed bewaard omdat de aanaardingen, het grondplan, de gracht en het onderhoudspad grotendeels onveranderd bewaard zijn gebleven.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 31. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX FORT RUIGENHOEK
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie, die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière en wordt gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Dit typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie, uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen Prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische ruimtelijke en fysieke omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten door inlaat met behulp van sluizen of via het doorsteken van dijken. Als voeding konden vooral dienen de Vecht (zowel vanuit de Zuiderzee als vanuit de Lek), de grote rivieren (m.n. de Neder-Rijn / Lek) en de Linge. Aan het functioneren en de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' van waterlinies werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde ook de laatste versie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde, (nieuwe) Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn 'Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie' beschrijft beschreef Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleitte hij een oostwaartse verlegging ervan de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen. De stad zou dan, beschermd worden door een aaneenschakeling van 'voorposten'. Dit niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie zou gaan worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: "La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire." Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan toen echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het ontstaan van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff een nota in waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie - toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere 'accessen' afsloten door ze onder vuur te kunnen houden. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken Jzn., inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff, als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826), de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie. Aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus werd opdracht gegeven voor de bouw van een fortenkring om Utrecht, dus voor de 'droge' plannen. Van Muiden tot aan Vesting Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te lopen tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Ten zuiden hiervan sloot de nieuwe Waterlinie aan op een waterbarrière die al in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenoemde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plaatsen werden (vermoedelijk door Blanken uitgevonden en ontworpen) waaierdeursluizen gebouwd. Deze sluizen, die ook tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties / doeleinden. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten (eigenlijk: forttorens) bij de rivieraccessen, waarna tussen 1867-1872 op vele plaatsen in de Linie verbeteringen plaatsvonden. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd, alle bestaande uit (gesloten) aardwerken met daarbinnen aard gedekte gebouwen. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en zijn hiernaast (veld)versterkingen tussen (en op) de forten aangelegd met diverse typen werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Verder werden op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van enkele inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en - aan de overzijde van de Lek (Neder-Rijn) - tussen Vianen en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als zelfstandige staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Onder meer bij de rivieraccessen van Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde, bakstenen forttorens. In diezelfde periode kregen diverse kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l'épreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. Vanaf 1853 was de zogenoemde Kringenwet van kracht (overigens opvolger van een eerdere, uit 1814), die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkende bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen vóór, tijdens en na de Frans-Duitse oorlog, van 1870, brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapen-technisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge forttorens lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenoemde 'contrescarp' aangebracht, een halfrond gaande aanaarding van een dik kleipakket of anders een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking.
De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde na de uitvinding van geschut met 'getrokken loop' (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat veel werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die hierdoor in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom is verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek waterstaatkundige verbeteringen plaats voor eventuele inundaties rond Utrecht: zo kwam er een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en vonden er inlaatverbeteringen plaats bij vanaf Fort Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de voorgaande drie decennia sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de zogenoemde Vestingwet (1874) in. Deze kende onder meer prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. In acht jaar dienden nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie te worden verwezenlijkt. Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se répète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie opnieuw verouderd en dus onbetrouwbaar. Tevens bleken de forten niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. Om trefkans te verkleinen, moesten manschappen en geschut voortaan dan ook worden gespreid in het linielandschap. Forten vervulden intussen nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering' (camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de geld verslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent van de landsverdediging werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar 'levende defensie', met mobiele strijdkrachten die verspreid in de Linie in en vanuit veldversterkingen zouden moeten opereren om een (storm)aanval met de nieuwste wapens te weerstaan. Hiernaast moest echter ook rekening worden gehouden met een aantal waterstaatkundige veranderingen: de aanleg van het Merwedekanaal, rond 1890, was wel de belangrijkste. Het zorgde voor een belangrijke wijziging in het inundatiesysteem.
Ontwikkelingen vóór en in WO I, het Interbellum en WO II
Kort voor en in de eerste jaren van de 20ste eeuw zijn op meerdere plaatsen gemetselde en later ook betonnen onderkomens en opstellingsplaatsen voor geschut tot stand gebracht, waarbij met name experimenten met gewapend beton interessante resultaten gaven. Tijdens de mobilisatie van de Eerste Wereldoorlog werden (veld)versterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd, waarbij met name de gewapend betonnen Schuilplaatsen Type 1918 /I en /II in flinke aantallen tot stand kwamen en karakteristiek zijn. In het Interbellum zijn onder meer zware betonnen werken gebouwd volgens het zogenoemde 'Voorschrift Inrichten Stellingen, no. 77', uit 1928. 'VIS-kazematten' komen op meerdere plaatsen voor bij (nieuwe) accessen. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kwamen, naast honderden Groepsschuilplaatsen Type P, talrijke Gietstalen Koepelkazematten Type G gebouwd. Verder bepaalden onder meer loopgravenstelsels, 'groepsnesten', prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen (tankhindernissen) en tankgrachten het gezicht van de 'jongste' Waterlinie. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden. En last but not least: in en rond de jaren '30 zijn op diverse plaatsen toevoegingen, veranderingen en verbeteringen aan het inundatiesysteem tot stand gebracht. Zelfs het Noordzeekanaal ging een rol spelen in het netwerk van aanvoerwegen en water was in die tijd dan ook nog lang niet afgeschreven als weermiddel. De Nieuwe Hollandse Waterlinie verloor zijn militaire functie formeel in 1963, maar als grootschalig complex van infrastructurele waarden en als biotoop en bleef de Linie tot op heden van nationaal belang.
COMPLEX FORT RUIGENHOEK
Inleiding Complex
FORT RUIGENHOEK ligt ten noorden van de stad Utrecht. Het werd gebouwd als verdediging van de as Kikkerpad en St.- Anthoniedijk (Kanonsdijk) - de keerkade tussen twee inundatiekommen. Het fort ligt op de T-kruising van deze as met de Ruigenhoeksedijk en diende tevens ter afsluiting en verdediging van het acces vanuit De Bilt via deze dijk. Het werk wordt daarom ook wel het Fort op de Ruigenhoeksche Dijk genoemd. Verder kon het fort onder meer de nabijgelegen forten ondersteunen. De bouw nam een aanvang in 1869 en in eerste aanleg was het fort in 1870/71 voltooid. In de periode 1877-1879 vonden er wijzigingen plaats aan de wallen en werden bomvrije gebouwen toegevoegd, te weten een bomvrije kazerne, nieuwe kruitkamers en extra remises. Het fort maakte in deze periode deel uit van een vooruitgeschoven fortenkring die als taak had de stad Utrecht van een artilleriebombardement te vrijwaren. In de periode 1914-1918, toen het 'fortenstelsel' - met geconcentreerde functies - als zodanig achterhaald was, zijn twee betonnen observatieposten toegevoegd, alsmede een tweetal prefab-betonnen mitrailleurkazematten. In 1939 en 1940 werden op het fort elf betonnen Groepsschuilplaatsen Type P gebouwd en drie gietstalen koepelkazematten van het Type G. Ook werd toen een loopgravenstelsel aangelegd in het aardwerk. Oorspronkelijk lag het fort voor de helft op grond van de voormalige gemeente Achttienhoven en voor de andere helft op het grondgebied van Maartensdijk; tegenwoordig ligt het in De Bilt. Onder de weg die het fort ontsluit, is een ijzeren buis aangelegd, die als verbinding van de polderwetering met de fortgracht diende. Deze duiker is aan de westzijde van de weg nog zichtbaar aanwezig. Een springstofbergplaats (a) op het zuidwestelijk bastion en een bergloods (b) tussen de gebouwen A en B zijn opgeruimd; op het zuidwestelijk bastion bevindt zich anno 2010 een relatief groot, modern gebouw. Fort Ruigenhoek is eigendom van Staatsbosbeheer; er wordt gekoerst op een culturele bestemming.
Ligging en relatie met andere complexen
De Kanonsdijk / St.-Anthoniedijk vormde de komkering tussen de 3de en 4de inundatiekom van het inundatiegebied ten noorden van de Lek. Het complex Fort Ruigenhoek, de verdediging van deze kering, ligt op de T-kruising van de as Kikkerpad - St.- Anthoniedijk (Kanonsdijk) met de Ruigenhoeksedijk en maakte deel uit van de zogenoemde tweede, vooruitgeschoven, kring forten uit de periode 1867-1870 (derde bouwperiode). Deze tweede kring werd nodig bevonden omdat de bestaande fortenkring, door onder meer de steeds groter wordende reikwijdte en inslagkracht van de projectielen, verouderd was: Utrecht was bereikbaar geworden voor vijandelijk vuur. Men besloot toen deze forten te moderniseren en een aantal nieuwe forten te bouwen; Fort Ruigenhoek in het noorden, en naar het zuiden toelopend langs de oostkant van Utrecht, Fort Voordorp, Fort Rijnauwen en Fort Vechten. Ten westen van Fort Ruigenhoek ligt Fort De Gagel deel uitmakend van de eerste fortificatiering, net als het iets naar het zuiden gelegen Fort Blauwkapel. De werken konden elkaar over en weer steunvuur geven. Tussen Fort De Gagel en Fort Ruigenhoek liggen betonnen groepsschuilplaatsen die tijdens de mobilisatie van WO II werden aangelegd. Het inundatiegebied en het schootsveld zijn nog tamelijk goed herkenbaar.
Omschrijving complex
Het FORT RUIGENHOEK bestaat in hoofdzaak uit een vrijwel symmetrisch, trapeziumvormig aardlichaam met scherp belijnde bastions op de vier hoeken. Korte courtines vormen de verbindingen tussen de relatief grote bastions. Het front van het werk is naar het noordoosten gericht, maar de opstelling van vuurmonden was ook in belangrijke mate naar het zuidoosten - richting het acces van de Ruigenhoeksedijk en De Bilt. Het fort is rond 1870 tot stand gebracht en omvatte toen onder meer een bomvrij wachtgebouw (A) en een bomvrije kazerne (B). Ongeveer 10 jaar later is het werk gemoderniseerd en uitgebreid met onder meer een aantal remises en magazijnen, terwijl ook de wallen zijn verbeterd. In de 20ste eeuw zijn diverse typen kleine betonnen werken op het fort tot stand gebracht. De toegang van het fort ligt aan de keelzijde (zuidwest) en wordt gevormd door een brug over een brede, nog compleet aanwezige gracht. Buiten de gracht liggen een fortwachterswoning, de omgeleide Ruigenhoeksedijk en een onderhoudspad en - in relatief beperkte mate - Militaire Landsgrond. Mede vanwege de latere aanpassingen en moderniseringen kunnen zich in de bodem nog sporen of resten van oudere bouwfasen en andere elementen of structuren bevinden.
De bescherming van het complex Fort Ruigenhoek betreft de volgende complexonderdelen:
- FORTAANLEG EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, (RESTEN VAN) WALLEN EN LOOPGRAVEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN EN VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE LANDSGROND
- BOMVRIJ WACHTGEBOUW (A)
- BOMVRIJE KAZERNE (B)
- DUBBELE REMISE (C)
- REMISE (D)
- REMISE (E)
- VERBRUIKSMAGAZIJN (F)
- VERBRUIKSMAGAZIJN (G)
- VERBRUIKSMAGAZIJN (H)
- PREFAB MITRAILLEURKAZEMATTEN
- DRIE BETONNEN OBSERVATIEPOSTEN MET TOEGANGSSLUIS
- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P
- DRIE BETONBLOKKEN VAN GIETSTALEN KOEPELKAZEMATTEN TYPE G
- FORTWACHTERSWONING
- BRUG
Waardering complex
Het complex FORT RUIGENHOEK is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).
Het betreft hier een voorbeeld van een fort uit de jaren 1869-1870 dat reeds enkele jaren later is gemoderniseerd en dat is aangelegd als accesverdediging.
* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige resten of sporen van oudere bouwfasen, opstelplaatsen voor geschut, loopgraven, aardwerken, waterwerken en dergelijke.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de Forten De Gagel en Blauwkapel, alsmede tot de accessen en/of komkeringen Kikkerpad en St.- Anthoniedijk (Kanonsdijk) en Ruigenhoeksedijk. Tevens is hier sprake van een tamelijk gave relatie met het schootsveld en het inundatiegebied.
* Het complex is representatief omdat het nog steeds een aantal fysieke onderdelen, kenmerken en vele omgevingskenmerken vertoont die destijds tot de bouw aanleiding waren.
* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat een belangrijk aantal hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19de eeuw en de jaren '30 van de 20ste eeuw goed herkenbaar is gebleven.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
– | – | – | – | Groenekan | Fort Ruigenhoek, De Bilt, Groenekan | – | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | N | 1332 | – | Maartensdijk |
– | N | 1344 | – | Maartensdijk |
– | N | 1147 | – | Maartensdijk |
– | N | 2326 | – | Maartensdijk |
– | N | 2327 | – | Maartensdijk |
– | N | 1333 | – | Maartensdijk |
– | N | 1375 | – | Maartensdijk |