Fort Pannerden, Doornenburg
Kolenbunker.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
KOLENBUNKER, als voorbeeld van een opslag voor steenkool. Nadat in het fort was gestookt met hout en turf, is men tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog meer en meer overgegaan op steenkool. Dit was mede te danken aan de opkomst van en de aanvoer vanuit de Nederlandse steenkolenmijnen in Limburg, maar na de oorlog kwamen ook (weer) Duitse en Engelse. De aanvoer vond plaats over water, waarna de overdekte opslag van de brandstof in een nieuw gebouwde bakstenen en betonnen bunker. Vermoedelijk waren er bovenin stortgaten. Het object is vermoedelijk tamelijk laag opgetrokken om het storten van kolen van bovenaf te vereenvoudigen en het niet gemakkelijk doelwit van geschut te laten zijn. Het bouwwerk verkeert tijdens verkenning in enigszins verwaarloosde, maar redelijk herkenbare toestand.
Omschrijving
KOLENBUNKER, op ongeveer 10 meter, rechts naast de toegangsbrug van Fort Pannerden gelegen en bestaande uit een ongeveer 10 m lange en 2 m diepe, deels bakstenen (de zichtbare wand aan de fortzijde) en deels betonnen (het dak) opslag, met drie separate toegangen tot één en dezelfde binnenruimte.
Waardering
De KOLENBUNKER bij de toegang tot Fort Pannerden is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar versterkt en verbeterd. Het betreft hier een onderdeel van omstreeks 1920 dat een voorbeeld is van een rest van een speciaal ten behoeve van kolenberging voor het fort gebouwde, lage opslag.
* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.
* Het onderdeel is zeldzaam geworden en representatief omdat dergelijke gebouwen voor opslag van brandstoffen elders niet of nauwelijks zijn aangetroffen binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
* Het onderdeel is redelijk gaaf bewaard omdat zowel de bakstenen opstand, als het betonnen dak waarneembaar en herkenbaar zijn gebleven.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX FORT PANNERDEN
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie, die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière en wordt gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Dit typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie, uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen Prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische ruimtelijke en fysieke omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten door inlaat met behulp van sluizen of via het doorsteken van dijken. Als voeding konden vooral dienen de Vecht (zowel vanuit de Zuiderzee als vanuit de Lek), de grote rivieren (m.n. de Neder-Rijn / Lek) en de Linge. Aan het functioneren en de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' van waterlinies werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde ook de laatste versie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde, (nieuwe) Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn 'Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie' beschrijft beschreef Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleitte hij een oostwaartse verlegging ervan de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen. De stad zou dan, beschermd worden door een aaneenschakeling van 'voorposten'. Dit niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie zou gaan worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: "La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire." Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan toen echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het ontstaan van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff een nota in waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie - toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere 'accessen' afsloten door ze onder vuur te kunnen houden. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken Jzn., inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff, als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826), de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie. Aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus werd opdracht gegeven voor de bouw van een fortenkring om Utrecht, dus voor de 'droge' plannen. Van Muiden tot aan Vesting Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te lopen tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Ten zuiden hiervan sloot de nieuwe Waterlinie aan op een waterbarrière die al in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenoemde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plaatsen werden (vermoedelijk door Blanken uitgevonden en ontworpen) waaierdeursluizen gebouwd. Deze sluizen, die ook tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties / doeleinden. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten (eigenlijk: forttorens) bij de rivieraccessen, waarna tussen 1867-1872 op vele plaatsen in de Linie verbeteringen plaatsvonden. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd, alle bestaande uit (gesloten) aardwerken met daarbinnen aard gedekte gebouwen. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en zijn hiernaast (veld)versterkingen tussen (en op) de forten aangelegd met diverse typen werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Verder werden op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van enkele inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en - aan de overzijde van de Lek (Neder-Rijn) - tussen Vianen en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als zelfstandige staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Onder meer bij de rivieraccessen van Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde, bakstenen forttorens. In diezelfde periode kregen diverse kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l'épreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. Vanaf 1853 was de zogenoemde Kringenwet van kracht (overigens opvolger van een eerdere, uit 1814), die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkende bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen vóór, tijdens en na de Frans-Duitse oorlog, van 1870, brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapen-technisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge forttorens lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenoemde 'contrescarp' aangebracht, een halfrond gaande aanaarding van een dik kleipakket of anders een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking.
De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde na de uitvinding van geschut met 'getrokken loop' (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat veel werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die hierdoor in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom is verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek waterstaatkundige verbeteringen plaats voor eventuele inundaties rond Utrecht: zo kwam er een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en vonden er inlaatverbeteringen plaats bij vanaf Fort Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de voorgaande drie decennia sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de zogenoemde Vestingwet (1874) in. Deze kende onder meer prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. In acht jaar dienden nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie te worden verwezenlijkt. Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se répète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie opnieuw verouderd en dus onbetrouwbaar. Tevens bleken de forten niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. Om trefkans te verkleinen, moesten manschappen en geschut voortaan dan ook worden gespreid in het linielandschap. Forten vervulden intussen nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering' (camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de geld verslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent van de landsverdediging werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar 'levende defensie', met mobiele strijdkrachten die verspreid in de Linie in en vanuit veldversterkingen zouden moeten opereren om een (storm)aanval met de nieuwste wapens te weerstaan. Hiernaast moest echter ook rekening worden gehouden met een aantal waterstaatkundige veranderingen: de aanleg van het Merwedekanaal, rond 1890, was wel de belangrijkste. Het zorgde voor een belangrijke wijziging in het inundatiesysteem.
Ontwikkelingen vóór en in WO I, het Interbellum en WO II
Kort voor en in de eerste jaren van de 20ste eeuw zijn op meerdere plaatsen gemetselde en later ook betonnen onderkomens en opstellingsplaatsen voor geschut tot stand gebracht, waarbij met name experimenten met gewapend beton interessante resultaten gaven. Tijdens de mobilisatie van de Eerste Wereldoorlog werden (veld)versterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd, waarbij met name de gewapend betonnen Schuilplaatsen Type 1918 /I en /II in flinke aantallen tot stand kwamen en karakteristiek zijn. In het Interbellum zijn onder meer zware betonnen werken gebouwd volgens het zogenoemde 'Voorschrift Inrichten Stellingen, no. 77', uit 1928. 'VIS-kazematten' komen op meerdere plaatsen voor bij (nieuwe) accessen. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kwamen, naast honderden Groepsschuilplaatsen Type P, talrijke Gietstalen Koepelkazematten Type G gebouwd. Verder bepaalden onder meer loopgravenstelsels, 'groepsnesten', prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen (tankhindernissen) en tankgrachten het gezicht van de 'jongste' Waterlinie. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden. En last but not least: in en rond de jaren '30 zijn op diverse plaatsen toevoegingen, veranderingen en verbeteringen aan het inundatiesysteem tot stand gebracht. Zelfs het Noordzeekanaal ging een rol spelen in het netwerk van aanvoerwegen en water was in die tijd dan ook nog lang niet afgeschreven als weermiddel. De Nieuwe Hollandse Waterlinie verloor zijn militaire functie formeel in 1963, maar als grootschalig complex van infrastructurele waarden en als biotoop en bleef de Linie tot op heden van nationaal belang.
COMPLEX FORT PANNERDEN
Inleiding complex
Het complex FORT PANNERDEN is vanaf circa 1870 in fasen ontstaan en ontwikkeld nadat in de (meer en minder directe) nabijheid ervan reeds eeuwenlang militaire versterkingen waren gerealiseerd. De locatie was van oudsher van strategische betekenis vanwege de splitsing van de Rijn in Neder-Rijn en Waal, hoewel de lopen van de riviertakken in het meer en minder recente verleden meer dan eens veranderden - al dan niet door menselijk ingrijpen. Het middeleeuwse kasteel Doornenburg legt nog getuigenis af van de strategische betekenis van dit splitsingspunt. In de laatste decennia van de 16de eeuw was ongeveer 7 km stroomopwaarts van het huidige Fort Pannerden de zogenoemde Schenkenschans (nu gelegen op Duits grondgebied) gebouwd. De splitsing is echter via een voor die tijd enorme waterstaatkundige ingreep verplaatst naar het westen. Aanvankelijk was de aanleg bedoeld als een militaire barrière bestaande uit een landweer met gracht, maar vanaf 1707 ging het werk als de feitelijke (noordelijke) Rijntak fungeren. Door deze totstandkoming van het Pannerdens Kanaal (1702-1709) werd het Rijnwater vanaf die tijd volgens een vaste verhouding verdeeld: 1/3 Neder-Rijn + IJssel en 2/3 Waal. Hiertoe is een dam in de lengte van stroombedding gebouwd die als 'waterscheiding' / 'doseerpunt' / separatiepunt ging functioneren. Het separatiepunt ligt overigens aan het einde van het zogenoemde Bijlands Kanaal (ca. 1775) - dat eveneens is ontstaan door verlegging van de Rijnbedding. Het Pannerdens Kanaal en het Bijlands Kanaal zijn geen kanalen in de normale betekenis, al vormen ze wel een gegraven waterloop. Ze kwamen tot stand door benutting van de vele beddingen die de sterk meanderende Rijn in de loop der eeuwen had achtergelaten. Het kunstmatige, nieuwe separatiepunt van Neder-Rijn en Waal is vervolgens bekend geworden onder de namen 'Pannerdense Kop' of de 'Hoofddam bij Pannerden'. Het strategisch belang van de omgeving werd - behalve door het reeds genoemde kasteel Doornenburg en de Schenkenschans - in de 18de eeuw verder onderstreept door de aanleg van de Sterreschans (1742) - een zespuntig aardwerk nabij het huidige plaatsje Doornenburg. Dit aardwerk, dat ongeveer één km ten noorden van het huidige Fort Pannerden ligt en dat vanaf de aanleg ook wel Fort te Pannerden werd genoemd, mag niet worden verward met het Complex Fort Pannerden. De Sterreschans maakt voorts geen deel uit van het hier omschreven, tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie gerekende complex, dat formeel als 'Fort op den Hoofddam bij Pannerden' te boek staat.
Een eerste ontwerp voor dit 'Fort op den Hoofddam bij Pannerden' werd in opdracht van C.R.T. Kraijenhoff in 1819 gemaakt door J.C. Ninaber. Het doel was afsluiting van de accessen van de beide Rijnarmen. Dat plan is echter niet uitgevoerd en pas 40 jaar later kwam het opnieuw ter tafel. Vanaf 1863 zijn er ontwerpen gemaakt, maar tot uitvoering van plannen kwam het pas na 1868. Toen was tevens bepaald dat het fort als 'sperfort' de opmars van een vijandelijk leger moest beletten en de toegang tot een gebied vertragen. Een rol voor de vertraging van een opmars richting de Nieuwe Hollandse Waterlinie lag voor de hand, maar in de beschrijving legde men de nadruk op versperring van de toegang over water. Gezegd wordt dat pas jaren later - namelijk tijdens de Eerste Wereldoorlog - een rol ter sprake zou zijn gekomen als verdediging van de watertoevoer voor het stellen van inundaties. Toen werd - zij het voorzichtig - rekening gehouden met de mogelijkheid van afdamming van de rivier(en) door middel van het afzinken van vaartuigen. Het fort was toen overigens al belangrijk gewijzigd / gemoderniseerd. Het fort werd in de jaren 1869-1871 gebouwd naar het uiteindelijke ontwerp van inspecteur generaal van de fortificatiën W.S. van der Hart Beek. In dit ontwerp zijn nog tijdens de bouw diverse wijzigingen doorgevoerd, maar toen het werk eenmaal gereed was (uitgevoerd door aannemer M. Straalman), was het alsnog op slag verouderd. Het was namelijk samengesteld op basis van metselwerk met aarden dekking, maar in dezelfde tijd - gedurende de Frans-Duitse Oorlog - kwam het getrokken geschut op ruime schaal ter beschikking. En 15 jaar later ook de zogenoemde brisantgranaat, een ontploffend projectiel dat metselwerk kon vermorzelen. De aarden dekking en de wal rond het werk waren toen in feite zinloos geworden. Het gevolg was dat er nog in de jaren '80 stalen pantserplaten zijn aangebracht aan de frontzijde en dat er spoorstaven en beton als dekking werden toegevoegd, terwijl bovendien de bewapening werd opgeschroefd. Intussen stelde men zich echter ook de vraag wat de betekenis van een fort op deze plaats nog kon zijn. De met nieuwe, veel zwaardere wapens gemakkelijk te kwetsen forten waren in feite verouderd en daarom zijn in het midden van de jaren '20 van de 20ste eeuw plannen gemaakt voor de constructie van enkele zware kazematten op het werk. Deze zijn niet uitgevoerd; in de directe nabijheid van het fort zijn kort voor het begin van de Tweede Wereldoorlog nog wel enkele andere typen betonnen werken tot stand gekomen. Het werk is kort voor die oorlog op beperkte schaal voorzien van (houten) loopgraven en heeft in de oorlog zichtbare schade opgelopen bij (lucht)aanvallen. Na de oorlog kwam het fort in handen van Domeinen, maar is het voor het grootste deel aan zijn lot overgelaten: het was een gevaarlijk oord dat werd dichtgemetseld. In 1988 droeg Domeinen het werk over aan Staatsbosbeheer en volgde een begin van restauratie. Dit stagneerde en in 2000 is fort 'gekraakt' door illegale bewoners. Zij droegen ertoe bij dat de restauratie werd voortgezet en voltooid (2008-2012). Bij de restauratie vond niet alleen cascoherstel plaats, maar zijn ook enige authentieke onderdelen vervangen door replica's. Het betreft o.m. de toegangsbrug, houten vloeren en inwendige, demontabele of beweegbare trappen e.d. Het doel van de restauratie was onder meer facilitering van een museale openstelling van het fort.
Ligging en relatie tot andere complexen
Het COMPLEX FORT PANNERDEN is een ver vooruit geschoven onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, dat in fysiek opzicht ook nauwelijks verband kent met de linie. Het is gelegen op de kunstmatige landtong die splitsing van de Neder-Rijn (noord) en de Waal (zuid) bewerkstelligt. Het ver naar het oosten van ons land gelegen fortcomplex is niet altijd in directe relatie gebracht met de Nieuwe Hollandse Waterlinie: de functie van bewaker van de hoofdkraan van de linie heeft niet centraal gestaan bij de aanleg. Niettemin heeft Fort Pannerden die rol wel degelijk vervuld, zij het dat deze functie niet expliciet in relatie tot de waterlinie stond: "Het hoofddoel van het werk is [...] (dat het) het afkomen van vaartuigen van den Boven Rijn belet, en [...] het voortdurende bezit van den Kop der rivieren verzekert." (1868) Veel duidelijker, maar ook beperkter omschreven was de functie in 1881/82: [...]'het afsluiten van den Boven-Rhijn voor vijandelijke vaartuigen' [...]. Deze laatste functieomschrijving maakt deel uit van een aanvulling op de Vestingwet van 1874. Pas in 1915 werd - via een toen geheim stuk - duidelijk dat Fort Pannerden ook een functie had in de verdere defensie: "Elke dag, elk uur, dat dit verdedigingswerk, na het intreden van den oorlogstoestand, zich staande houdt, komt ten goede aan het stellen van de inundatiën en daarmee aan de gehele verdediging." Het is in dit verband echter vreemd dat geograaf R. Schuiling al in 1892 schreef: "[...] het Fort bij Pannerden (van veel gewicht voor onze inundatie der Nieuwe Hollandsche waterlinie, daar het voor deze noodig is, dat de waterverdeeling bij den bovenmond van het Pannerdensche kanaal niet ten nadeele van de Lek veranderd worde) [...]". Dat Fort Pannerden wel degelijk een rol van betekenis moet hebben vervuld, blijkt ook uit het volgende. In een Duits militair drukwerk, uit 1908, staat: "Das Sperfort Pannerden [...] beherrscht die Gabelung von Rhein und Waal. Es soll verhindern, da? der Oberlauf der Neder Rijn abgetämmt und dadurch einem gro?en Teil der Grebbelinie und der Neuen Holländischen Wasserlinie das Überschemmungswasser entzogen wird." En verderop staat: "Rechtzeitig angelegte Überschemmungen können die holländischen Befestigungen fast unüberwintlich machen."Kennelijk werd het fort van Duitse zijde als van groot strategisch belang beschouwd voor datgene wat aan Nederlandse zijde onderbelicht bleef. Dit alles betekent dat het werk mogelijk eerst impliciet en later expliciet als hoofdkraan fungeerde, maar mogelijk heeft dat slechts kort geduurd. Hoe dan ook: het feit dat forten na de Eerste Wereldoorlog als verouderd werden beschouwd, leidde ertoe dat er amper nog een bezetting op het Fort Pannerden bleef en dat de militaire rol ervan veranderde. Behalve 'zelfverdediging' en het bewaken van de waterwegen behoorde hiertoe "het samenwerken met en steun verlenen aan delen van het Veldleger of andere troepen die binnen het vuurbereik van het verdedigingswerk handelend optreden." Maar al in 1926 werd Fort Pannerden ingedeeld als 'vestingwerk van geen klasse' en is er zelfs niet meer overwogen op korte termijn verbeteringen uit te voeren. Zulke verbeteringen en moderniseringen volgden pas aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, in 1939. De vooruitgeschoven positie van het fort bracht mee dat het nauwelijks gedekt kon worden door andere (permanente) werken, maar er werd in deze zwakte voorzien door dekking via drie zogenoemde rivierkanonneerschepen. Er bestond vermoedelijk slechts één toegangsweg over land - het nog bestaande pad dat vanuit noordwestelijke richting vanaf de Sterreschans naar de brug bij de hoofdingang van het fort loopt. Het fort werd tijdens en na de oorlog gebruikt om munitie te dumpen en daarna kwam het in handen van Domeinen. Een toegevoegde functie als waarnemingspost van het Korps Luchtwacht Dienst (samenhang met de beginperiode van de Koude Oorlog) bleef daarna tot 1964 gehandhaafd. De waarnemingspost, die gelegen was (en is) op het hoogste punt van het fort, stond in (tamelijk primitieve) verbinding met een netwerk van andere posten in Nederland en was bedoeld om de eventuele nadering en verdere gegevens over vijandelijke vliegtuigen (= uit Warschau-pactlanden) door te geven.
Omschrijving complex
Het complex FORT PANNERDEN bestaat van oudsher in hoofdlijnen uit een tamelijk onregelmatig gevormd vijfzijdig, rijzig werk van rondom van kazematten voorziene, bovenop met aarde gedekte, gemetselde gevels, die oprijzen uit een droge gracht. Drie van de vijf hoeken van het fort zijn (vrijwel) haaks; de twee andere (zeer) stomp. Er is een vijftal, ongeveer hoefijzervormige bastions (caponnières), waarvan het noordelijkste - op een haakse hoek in het werk - is uitgevoerd als een dubbelbastion. Het alles is omgeven door een ongeveer 8 m brede, door verticaal opgaand metselwerk begrensde, droge gracht en een hierbuiten gelegen, aarden enveloppe. Buiten het fortlichaam en de droge gracht bevinden zich enige relatief kleine, in 1939-1940 tot stand gebrachte, gewapend betonnen kazematten. Het fortcomplex is van een vrij sterk van de andere werken van de NHW afwijkend type, wat zich onder meer uit in de droge gracht, de rondom in het muurwerk opgenomen kazematten en de invulling van het fortterrein met een in hoofdzaak binnen één bouwmassa ondergebracht ensemble van functies. Het totale fortcomplex is in meerdere bouwfasen tot stand gekomen, waarvan de oudste fasen - die geheel in metselwerk werden uitgevoerd - voor het grootste deel met aardwerken zijn bedekt geraakt. In de hogerop in het werk gesitueerde delen - er zijn in hoofdzaak twee niveaus en een tussenverdieping - werden ten dele in (brikken)beton en ook deels met stalen bepantsering uitgevoerde kazematten / batterijen gebouwd. Ze domineren het aanzicht van het fort op meerdere plaatsen - in het bijzonder aan de zuidoostkant.
De bescherming van het COMPLEX FORT PANNERDEN omvat de volgende complexonderdelen:
- FORTAANLEG, MET DROGE GRACHT EN MUUR- EN AARDWERKEN EN MET GLACIS/ENVELOPPE, MET (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, MET (RELICTEN VAN TOEGANGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN, MET RESTEN VAN EEN (SEMI-)NATTE GRACHT EN MET RESTEN VAN EN/OF SPOREN VAN ALLE BIJBEHORENDE GEBOUWDE EN AANGELEGDE ONDERDELEN EN MET DELEN VAN DE (OORSPRONKELIJK) DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE MILITAIRE LANDSGROND
- BOMVRIJ FORTGEBOUW MET AARDDEKKING
- KAZEMATTEN / ESCARPGALERIJ, CAPONNIÈRES EN VERBINDINGSGANGEN / POTERNES
- CONTRESCARP
- LUCHTWACHTPOST
- 7 KAZEMATTEN TYPE S 3
- KOLENBUNKER
Waardering Complex
COMPLEX FORT PANNERDEN is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking (20ste eeuw).
Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een fort met aard- en metselwerken uit de periode 1869-1872, dat daarna in fasen is gemoderniseerd en in de hoogte is uitgebreid en kort voor 1940 buiten het fortterrein is voorzien van enkele betonnen kazematten.
* Krijgshistorische en systeemwaarden, als vooruitgeschoven onderdeel of annex van een verder vrijwel aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze linie bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder vanwege zijn ligging buiten het directe bereik van dekkende forten op de splitsing van de Boven-Rijn in Neder-Rijn en Waal en ter verdediging van de accessen via deze rivierarmen en van de watertoevoer voor inundaties van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
* Archeologische waarden vanwege de (mogelijk) in de bodem aanwezige resten en/of sporen van oudere bouwfasen, opstelplaatsen voor geschut, loopgraven, aardwerken, waterwerken, versperringen en dergelijke.
* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen, kenmerken en omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren.
* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen diverse hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19de en de jaren '40 van de 20ste eeuw zijn bewaard en nauwelijks zijn gewijzigd.
* Het complex kent hoge zeldzaamheidswaarden, omdat het het enige fort van de Nieuwe Hollandse Waterlinie omvat dat in een vooruitgeschoven positie in het nationaal grensgebied en ook nog op een riviersplitsing van deze betekenis is gelegen. Het is zonder noemenswaardige ondersteuning door andere forten of permanente werken gebleven en kreeg alleen in 1940 steun van drie kanonneerboten. Het fortcomplex is hiernaast van een in ons land slechts schaars voorkomend, meerdere lagen omvattend type, met bovendien een zeldzame, droge gracht.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Militaire opslagplaats | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Waaldijk | 1 | – | 6686 MV | Doornenburg | – | BY | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Militaire opslagplaats | Kolenbunker | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | B | 1318 | – | Doornenburg |
Start | Eind | Notitie | Beschrijving |
---|---|---|---|
1869 | 1871 | – | vervaardiging |