Klooster Zrs. Kostbaar Bloed, Koningsbosch
Inleiding.
Het KLOOSTER van de Liefdeszusters van het Kostbaar Bloed is in fasen gebouwd tussen 1874 en 1912. Het oudste gedeelte betreft een klein H-vormig gebouw dat in 1876 werd vergroot met een kapel. Het kenmerkte zich door een Ambachtelijk-traditionele bouwtrant met Neo-Gotische en Neo-Romaanse elementen en is nog herkenbaar in het oostelijk deel van het zuidpand en in het oostpand (Annavleugel). Een sobere Neo-Renaissance stijl is toegepast voor het vermoedelijk in één fase omstreeks 1896 opgetrokken noordpand (Mariavleugel). Omstreeks 1896-1900 werden de huidige kapel (westelijk pand) en een nieuw entreegebouw (zuidpand) gebouwd, die zich kenmerken door een rijke Neo-Gotische vormentaal. De laatste grote bouwfase rond 1912 betrof de uitbreiding van het oostpand. Het klooster bevindt zich in uitzonderlijke gave staat, hoewel het gebouw in- en uitwendig in de tweede helft van de twintigste eeuw enkele malen op onderdelen is gewijzigd. De kapel heeft bij vertrek van de zusters in 1995 de inventaris grotendeels verloren. In 1982 is een schoolvleugel in de zuidoostelijke hoek van het gebouw afgebroken en de vrijkomende gevel gedicht met afkomend materiaal.
Omschrijving.
Het klooster bestaat uit vier vleugels die een rechthoekige binnenplaats omsluiten. De panden zijn grotendeels drie bouwlagen hoog, voorzien van souterrain en kapverdieping. Binnen het klooster zijn duidelijk de verschillende bouwfasen te onderscheiden. Het oost- en noordpand vormen een hoog, aaneengesloten geheel, het west en zuidpand zijn onregelmatiger van opbouw. De volumes worden in hoofdzaak afgesloten door elkaar snijdende zadeldaken belegd met rechthoekige leien en rensleien in Maasdekking. De afwatering vindt plaats via geprofileerde bakgoten op een gemetselde tandlijst. Alle vleugels zijn opgetrokken in baksteen in kruisverband, met per bouwfase verschillende baksteensoort, gevelindeling en venstertypen. Het zuidpand telt twee bouwlagen en een zolderverdieping en bevat links het opvallende entreevolume uit ca. 1900 dat wordt gedekt door een samenstelsel van schilddak en aangekapte zadeldaken over de topgevels die de drie risalieten in de voorgevel bekronen. In het voorschild bevinden zich evenals in de twee zijschilden laag in het dakvlak geplaatste dakkapellen. De gevels hebben een omlopende uitgemetselde plint afgesloten met een hardsteen waterlijst en voorzien van kelderlichten met een gebiljoende hardsteen omlijsting. De gevels worden geleed door speklagen ter hoogte van wisseldorpels en bovendorpels en een doorlopende hardstenen waterlijst onder de vensters. De symmetrische voorgevel heeft een regelmatige indeling met hardsteen kruisvensters gevuld met houten vensters. De vensters bevinden zich binnen in rode vormsteen uitgevoerde spitsboogomlijstingen met driepassen en siermetselwerk in de boogtrommels. In het middenrisaliet bevindt zich in een vergelijkbare omlijsting gevatte hoofdentree onder een forse, bewerkte houten luifel. Naar de dubbele houten deuren voorzien van siergehengen leiden hardsteen stoeptreden. De middenrisaliet wordt afgesloten met een tuitgevel waarin een spitboogvenster met neogotische hardsteen tracering en twee rechthoekige houten vensters. Hierboven bevindt zich op console en onder baldakijn een heiligenbeeld. De tuitgevels waarmee de zijrisalieten worden bekroond zijn voorzien van klimmende boogfriezen gevuld met rechthoekige houten venstertjes. Op de rechter tuitgevel is de oorspronkelijke hardstenen kruisbloem bewaard gebleven. De linker zijgevel bevat links in de eerste en tweede bouwlaag een gekoppeld spitsboogvenster met glas-in-lood. Rechts in de tweede bouwlaag een rechthoekig zesruits venster onder rondboog. In de achtergevel bevindt zich een achteringang in het rechter geveldeel naast de aansluiting van de kapel. Deze segmentboogvormig afgesloten entree heeft dubbele houten deuren. Rechts van deze deur en op de verdieping bevinden zich enkele gekoppelde spitsboogvensters zoals voornoemd. Tegen de achtergevel ter hoogte van de binnenhof bevindt zich een risaliet onder schilddak met rijke smeedijzeren sierbekroningen op elk nokuiteinde. In de uitbouw rechts in elke bouwlaag kleine getoogde T-vensters en links in elke bouwlaag vier smalle getoogde (toilet)venstertjes. Rechts van het entreegebouw een terugliggend volume behorend tot de bouwfase van 1874. Dit volume is afgedekt met een zadeldak en wordt in het midden benadrukt door een licht risalerende partij met een vermoedelijk later gewijzigde topgevel. In deze risaliet een ingangsportiek met bepleisterd kruisribgewelf, dubbele houten paneeldeuren met gietijzeren deurkloppers, een geprofileerd hardstenen deurkalf en een spitsboogvormig bovenlicht met houten vorktracering waarin glas-in-lood in visblaasmotieven. De gevel bevat houten kruisvensters met stolpramen onder en een extra tussenstijl in de bovenramen. De vensters zijn licht segmentboogvormig afgesloten en aan de onderzijde voorzien van hardstenen lekdorpels. De gevel wordt afgesloten met een gemetseld boogfries. Rechts vooruitspringend de drie bouwlagen hoge in 1982 vrijgekomen en dichtgemetselde nieuwe eindgevel van de oostvleugel. Het oostpand wordt door een zadeldak gedekt dat links eindigt met een schildeind en rechts het dak van het noordpand snijdt. Het pand bestaat uit een sober geveldeel links dat in 1912 verhoogd is. Rechts in deze partij bevinden zich vijf steunberen als overblijfsel van de hier aanwezige kapel uit 1876. De steunberen zijn anderhalve bouwlaag hoog en hebben een versnijding ter hoogte van de eerste bouwlaag. De twee vensterassen brede traveeën worden gescheiden door smalle lisenen en in het dakschild benadrukt door topgeveltjes met schouderstukken. Op de overgang tussen eerste en tweede bouwlaag bevindt zich een in siermetselwerk uitgevoerde cordonlijst voorzien van kruismotieven. In de eerste bouwlaag segmentboogvormig afgesloten vensters, in de tweede bouwlaag vierruits vensters onder latei en spitsboog, in de derde bouwlaag hoge vensters onder spitsboog. Rechts een uitgebouwd trappenhuis van vier bouwlagen onder sterk hellend schilddak bekroond met pironnen, waarin gekoppelde blinde lancetbogen voorzien van rechthoekige (toilet)venstertjes. Tussen het trappenhuis en de met een trapgevel bekroonde kopgevel van het noordpand bevinden zich drie venstersassen met kruisvensters onder spitsboogtrommels voorzien van metselwerk in sierverband vergelijkbaar met de vensters in het noordpand. De kopgevel van het noordpand heeft in het midden een uitgemetseld rookkanaal. Aan weerszijden vensters zoals voornoemd en in de top klimmende lancetvensters. De achtergevel van het oostpand aan de binnenhof heeft links een drie vensterassen tellende regelmatig ingedeelde partij uit 1912 die is gedetailleerd zoals de achtergevel van het noordpand. In de derde as van rechts een segmentboogvormige dubbele strokendeur met zware smeedijzeren gehengen en een spitsboogvormig bovenlicht gescheiden door een gemetseld deurkalf. Naar de verhoogde deur leidt een trap. Rechts hiervan een gevelindeling zoals in de voorgevel van het oostpand, met een topgevel en steunberen. Voorts een trappenhuis onder schilddak met sierbekroning. Het noordpand wordt afgesloten door een zadeldak tussen trapgevels dat een reeks dakkapellen bevat. Links in het achterschild een hoge gemetselde schoorsteen. In het midden van het noordelijk dakschild een door de gootlijst stekende topgevel onder zadeldak met hijsbalk, dubbele veelruits laaddeuren en een ijzeren balkon. De noordgevel telt vijftien vensterassen. In de kelderlaag rechthoekige kelderlichten met in de vierde as van links een kelderingang met houten deur. Daarboven in elke bouwlaag houten kruiskozijnen onder spitsbogen met metselwerkvulling in wisselend sierverband. De vensters van de drie bouwlagen rusten op doorlopende hardstenen waterlijsten. De symmetrisch ingedeelde achtergevel van het noordpand aan de binnenhof telt zes vensterassen. In de plint, die is afgesloten met een waterlijst in rode profielsteen bevinden zich vijf kelderlichten zoals in de voorgevel. In de tweede as van rechts een kelderingang met dubbele houten deuren voorzien van forse gehengen, een hardstenen trap en aan weerszijden van het trapgat een oorspronkelijke smeedijzeren balustrade. In elke bouwlaag bevinden zich zes houten kruisvensters onder spitsbogen met sobere boogvulling. Het westpand omvat in het zuiden de kapel uit 1896 met langs de westflank een eenlaags kloostergang onder lessenaardak. Over het schip een zadeldak met een geknikt flauw hellend oostelijk zijschild over de twee bouwlagen tellende oostelijke zijbeuk. Op de nok bevindt zich aan de zuidzijde een achtzijdige dakruiter, met open klokkenstoel voorzien van wimbergen met driepasmotieven en bekroond door een spits met siernaald en haantje. Het zuidelijk nokuiteinde heeft een pinakel. De dakschilden bevatten gelijkvormige dakkapelletjes bekroond door zinken pironnen. De gevels van de kapel worden gekenmerkt door de toepassing van rode en roodbruin geglazuurde vormsteen onder meer rond en in vensteropeningen, en als omlijsting en afdekking van steunberen. De gevels van de kapel worden geleed door steunberen, waartussen zich grote spitsboogvensters met maaswerk bevinden. In de westelijke kloostergang gekoppelde spitsboogvensters tussen steunberen in elke travee. Het noordelijke volume van het westpand heeft aan de westzijde drie uitspringende volumes waarvan het hoge middelste volume met een eigen schilddak wordt gedekt. Deze uitbouw bevat een trappenhuis en heeft bij gevolg een afwijkende gevelindeling. Het trappenhuis wordt met een serie blinde rondboognissen afgesloten. Links een drie bouwlagen en souterrain tellende aanbouw onder lessenaardak tegen de eindgevel van de noordvleugel. De trapgevel boven deze uitbouw is versierd met sobere klimmende boogfriezen. In het midden is een rookkanaal opgenomen die uitkomt in de top. In de uitbouw kelderlichten, en rechthoekige vensters in drie bouwlagen onder spitsbogen en segmentbogen (derde bouwlaag) op doorlopende waterlijsten. De lage uitbouw rechts heeft een aangekapt schilddak. Aan de binnenhofzijde heeft het westpand ter hoogte van de kapel een regelmatige gevelindeling van zeven traveeën tussen steunberen, met in de eerste bouwlaag boven de plint tweelingvensters, een tussenverdieping met zelfstandige lancetvenstertjes, een derde bouwlaag met brede spitsbogen voorzien van een drielicht-tracering. De laatste travee heeft een afwijkende opstand met in de eerste bouwlaag een entree. De achtergevel van het rechter deel ligt terug ten opzichte van de kapel en heeft een indeling zoals de achtergevel van het noordpand. Het interieur van het klooster heeft het karakter van omstreeks 1912 grotendeels behouden. De hoofdopzet wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een kruisgang langs de binnenhof in het oostpand en het noordpand en in een gedeelte van het west- en het zuidpand. Aan deze gang bevinden zich enkele trappartijen, aan de buitenzijde vertrekken waaronder voormalige leslokalen. De kapel ligt in dezelfde as als de entree van het hoofdgebouw en is voorzien van een eigen, in dezelfde stijl uitgevoerde kruisgang afgesloten met graatgewelven. Het schip van de kapel heeft een afdekking met kruisgewelven op ronde zuilen met bladkapitelen en schei- en gordelbogen uitgevoerd in (geglazuurde) vormsteen. De oostelijke opstand is driedelig met een open galerij en een blind triforium waarachter een zusterkapel. In dit rijke en in hoge mate gaaf bewaarde interieur uit de periode 1874-1912 zijn voorts onder meer van belang de paneeldeuren met bijbehorende kozijnen die nog bijna overal aanwezig zijn, diverse trappartijen die voorkomen in alle vleugels met respectievelijk houten (vroege bouwfase) en smeedijzeren leuningen, en voorzien van kenmerkende bogen op zuilen met bladkapitelen. De toepassing van geglazuurde en deels geprofileerde baksteen in deur- en raamomlijstingen in de kapel, de kruisgang en het entreegebouw uit 1896-1900, keramische en natuurstenen vloertegels in de kruisgangen en in de dienstruimten in de kelder, de interieurafwerking van de toiletten, pianokamertjes (noordpand), de leslokalen met grote deuropeningen in de deelmuren (oostpand) en de houten chambrettes die nog aanwezig zijn in de slaapzalen in het oost- en noordpand.
Waardering.
Het klooster is van algemeen, cultuurhistorisch en architectuurhistorisch belang als hoofdonderdeel van het kloostercomplex van de Zusters van het Kostbaar Bloed. Het klooster heeft typologische waarde als herkenbaar voorbeeld van een groot klooster van een onderwijscongregatie met pensionaat uit omstreeks 1900. Het klooster bezit architectuurhistorische waarde vanwege esthetische kwaliteiten die onder meer tot uitdrukking komen in het materiaalgebruik van de kapel en het entreegebouw en in het bijzonder gaaf bewaarde interieur. Het klooster is voorts van waarde vanwege de binnen het gebouw te onderscheiden bouwstijlen, die kenmerkend zijn voor kloostergebouwen tussen 1874 en 1912 en als belangrijk werk binnen het oeuvre van de architect Johannes Kayser. Het klooster heeft situeringswaarde vanwege de ligging aan de entree van het dorp Koningsbosch, waar het door grootte en uitstraling een belangrijke beeldbepalende rol speelt.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
Klooster | Religieuze gebouwen | Klooster, kloosteronderdl | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Kerkstraat | 119 | – | 6104 AB | Koningsbosch | – | – | Ja |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | P | 930 | – | Echt |
Start | Eind | Notitie | Beschrijving |
---|---|---|---|
1874 | 1912 | – | vervaardiging |
Name | Beroep | Notitie |
---|---|---|
Kayser, Johannes ; Limburg | architect / bouwkundige / constructeur | – |