531496, Maarssen
Cluster 22. Schotbalksluis/Keersluis.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
SCHOTBALKSLUIS / KEERSLUIS als gecombineerd civiel en militair waterstaatkundig onderdeel van de inundatiewerken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en gelegen aan het begin van de uitwatering van de van de Bethunepolder. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen en kanalen, waarmee het noodzakelijke peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. Er werden vele verschillende typen sluizen toegepast, afhankelijk van de plaats waar ze in het systeem functioneerden. Soms werden reeds bestaande scheepvaart-, uitwaterings- of keersluizen gebruikt, maar ook zijn er vele nieuwe gebouwd of bestaande (sterk) aangepast. Soms moesten locale peilverschillen tussen afzonderlijke poldereenheden worden overbrugd door het opnemen of gebruiken van keersluisjes in bestaande kades of dijken. Hiertoe zijn vaak schotbalkkeringen in vaarten of zelfs in coupures in kades toegepast, maar ook zogenoemde verlaten met houten of ijzeren hefdeuren of duikers met schuiven zijn voor dit doel benut. De schotbalksluis / keersluis is gebouwd in de koker aan de uitlaatzijde van het Gemaal Bethunepolder en vormt een waterkering / inundatiekering van het waterwingebied van Amsterdam.
Omschrijving
SCHOTBALKSLUIS / KEERSLUIS gebouwd als dubbele duiker aan de uitlaatzijde van het Gemaal Bethunepolder. Twee naast elkaar gelegen duikers, mondend in twee in de vorm van een letter W gebouwde bakstenen uitlaten / vleugels met in beide uitlaten dubbele schotbalksponningen, gevat in natuurstenen blokken. De schotbalksluis / keersluis uit 1929 diende als inundatiekering. Bovenop de sluis een balustrade van ijzeren buizen en op middelste vleugel een blauwe peilschaal.
Waardering
SCHOTBALKSLUIS / KEERSLUIS aan de uitlaatzijde van het Gemaal Bethunepolder is van algemeen belang vanwege
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van gecombineerde militair-strategische en civiele bouwkunde, die gebaseerd is op het systeem van inundatie en accesverdediging (20ste eeuw).
Het betreft hier een voor gebruik binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie gebouwde, aan de militair-strategische bouwkunde gerelateerde uiting van historische waterbouwkunde, namelijk een schotbalkenkering ten dienste van militaire inundatie.
* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.
* Het onderdeel is representatief omdat het de toepassing van sluis- en keerwerken in het functioneren van de Nieuwe Hollandse Waterlinie onderstreept en illustreert en tamelijk zeldzaam omdat het een waterkering in samenhang met een gemaal is.
* Het onderdeel is tamelijk gaaf bewaard omdat hoofdvorm, bouwkundige detaillering en verschillende onderdelen herkenbaar en functioneel zijn gebleven.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 22. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX BETONNEN WERKEN TUSSEN HET WERK BIJ MAARSSEVEEN EN HET FORT BIJ TIENHOVEN
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
Inleiding complex
Het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN HET WERK BIJ MAARSSEVEEN EN HET FORT BIJ TIENHOVEN bestaat in hoofdzaak uit kleine betonnen werken (groepsschuilplaatsen Type P) en dankt zijn ontstaan aan de veranderde krijgstechniek vanaf het einde van de 19de eeuw. Naast ongeveer 10 groepsschuilplaatsen omvat het complex drie sluizen van verschillend type en een schotbalkenkap. Het gebied werd tot die tijd verdedigd door het Fort bij Tienhoven (1848) en het Werk bij Maarsseveen (1880). Het geschut van deze forten bestreek het totale gebied, maar vanwege de kwetsbaarheid van de forten werd besloten de geconcentreerde verdediging aan te vullen met verspreide kleine werken. Deconcentratie van de verdediging was onder meer een antwoord op de komst van het getrokken geschut (met roterende projectielen), de brisantgranaat (met hoogexplosieve springlading) en op het verschijnen van verdragend geschut. In de laatste decennia van de 19de eeuw werden forten hiermee kwetsbare doelwitten, die grote risico's opleverden door de erin geconcentreerde functies. Vanaf het einde van de 19de eeuw werd daarom deconcentratie van functies uitgevoerd, vooral in de vorm van tussenbatterijen. Ook werden tussen de forten (semi)permanente en tijdelijke werken in lineair verband gerealiseerd, zoals vaak kilometers lange 'gedekte wegen' en tientallen betonnen en aarden werken. Hieronder waren in mobilisatietijd aan te leggen (uit hout en aarde samengestelde) loopgraven en manschappenopstellingen, -schuilplaatsen en aarden en betonnen geschutsopstellingen (kazematten), e.d. Ook de opkomst van veel snellere aanvals- en vervoermiddelen - zowel over land als door de lucht - waardoor verrassingsaanvallen mogelijk werden, speelde hierbij een rol, vooral in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Deconcentratie van de verdedigingswerken was overigens een verschijnsel dat zich op veel plaatsen voordeed, maar vooral in het vlakke en 'overzichtelijke' Nederland. De objecten binnen het complex betonnen werken tussen het Werk bij Maarsseveen en het Fort bij Tienhoven liggen ten dele in het oostelijk oevergebied van de Vecht nabij de monding van de waterloop langs de noordzijde van de Machinekade en strekken zich ook uit langs deze kade.
Ligging en relatie
Tussen het Fort bij Tienhoven en Werk bij Maarsseveen werden in de periode 1939-1940 betonnen groepsschuilplaatsen tot stand gebracht als onderdeel van verspreide, ook aarden manschappen- en geschutsopstellingen. De groepsschuilplaatsen liggen nog herkenbaar in het veld. Er bestond een duidelijke functionele en ruimtelijke relatie met de genoemde Forten bij Tienhoven en Maarsseveen en met aangrenzende complexen betonnen werken nabij de Vechtoever en met de inundatiezone ten oosten van de werken.
Omschrijving complex
De onderdelen van het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN HET WERK BIJ MAARSSEVEEN EN HET FORT BIJ TIENHOVEN bevinden zich in hoofdzaak in het poldergebied aan de oostzijde van de Vecht, ten zuiden en zuidoosten van het Fort bij Tienhoven in de nabijheid van de Machinekade. De betonnen werken binnen het complex waren onderdeel van de verdedigingsstructuur oostelijk van de hoofdverdedigingslijn van de Vecht en bestaan tegenwoordig uit Groepsschuilplaatsen Type P. Deze zijn als schuilplaatsen gebouwd bij de als aarden, houten of betonnen loopgraven, geschutsopstellingen en dergelijke uitgevoerde verdedigingswerken aan de grens van de inundatiezone. De loopgraven en andere aardwerken zijn weliswaar geëgaliseerd, maar er kunnen nog resten en sporen van aanwezig zijn. De betonnen werken liggen tamelijk verspreid in het terrein en van een herkenbare structuur van de aanleg van het complex is op dit schaalniveau nauwelijks meer sprake. De aanwezigheid van enkele kleine sluisjes en het acces van de Machinekade vormden de voornaamste aanleiding voor de aanleg van de verdedigingswerken. De sluisjes waren van belang als middelen om inundaties in dit gebied op het juiste peil te kunnen stellen en handhaven. Bijzonder is de combinatie van de werken ten dienste van de droogmakerij Bethunepolder, die pas definitief werd door waterwinning ten behoeve van de Amsterdamse waterleiding, rond 1930. Eerdere pogingen de uitgeveende plassen droog te maken (ca. 1880 en 1900) mislukten.
De bescherming van het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN HET WERK BIJ MAARSSEVEEN EN HET FORT BIJ TIENHOVEN betreft de volgende complexonderdelen:
- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P - UITWATERINGS-, INLAAT- EN KEERSLUIS - KEERSLUIS / DUIKER - SCHOTBALKSLUIS / KEERSLUIS - SCHOTBALKENKAP
Waardering complex
Het complex BETONNEN WERKEN TUSSEN HET WERK BIJ MAARSSEVEEN EN HET FORT BIJ TIENHOVEN is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is uitgebreid en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20e eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (20ste eeuw) c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw)
Het betreft hier een complex dat in hoofdzaak een voorbeeld is van de toegevoegde versterking bij een acces door een inundatieveld en bij waterwerken, waarvan de voornaamste, niet waterbouwkundige relicten dateren uit de periode 1939-1940 en de waterbouwkundige uit de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw.
* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de relatie tot de complexen Fort bij Tienhoven en Werk bij Maarsseveen en met aangrenzende complexen betonnen werken ten oosten van de Vecht. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex en vanwege de tamelijk gave relatie met het schootsveld en / of inundatieveld.
* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen en / of resten van loopgraven, gedekte wegen, geschutsopstellingen en dergelijke.
* Het complex is een representatief voorbeeld van een hoofdzakelijk in betonnen werken uitgevoerde defensieopstelling nabij enige te verdedigen waterwerken en een acces door een inundatiezone uit de laatste jaren voor de Tweede Wereldoorlog.
* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdzaken van de toestand in de jaren '40 van de 20ste eeuw zijn bewaard.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
– | – | – | – | Maarssen | Betonnen werken tussen 't Werk by Maarsseveen/Fort Tienhoven | – | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | K | 583 | – | Maarssen |