531527, Nigtevecht

Cluster 6.

Sluis.

Inleiding

GROTE SCHUT-, INLAAT- en KEERSLUIS nabij Nigtevecht als essentieel, maar in eerste instantie voor civiele functie gebouwd, onderdeel van het inundatiestelsel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen en kanalen, waarmee het noodzakelijke peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. Er werden vele verschillende typen sluizen toegepast, afhankelijk van de plaats waar ze in het systeem functioneerden. Soms werden reeds bestaande scheepvaart-, uitwaterings- of keersluizen gebruikt, maar ook zijn er vele nieuwe gebouwd of bestaande (sterk) aangepast. Bij de aanleg van het Merwedekanaal, een scheepvaartverbinding van Amsterdam met de Lek en de Waal, omstreeks 1890, werden op verschillende plaatsen sluizen gebouwd om tevens verbindingen met aangrenzende waterwegen te realiseren. Bij Nigtevecht zijn parallel twee schutsluizen gebouwd die een vaarverbinding met de Vecht vormden. Beide zijn vrijwel noord-zuid gericht. De grote schut-, inlaat- en keersluis is gebouwd als oostelijke van twee, met tussen de sluizen geschakelde woningen voor sluispersoneel. Over de sluizen lagen aan de zuidzijde voorheen ophaalbruggen. Die over de grote sluis is vervangen door een modernere ophaalbrug en een parallelle fiets- en loopbrug, waarbij tevens het hoofd ter plaatse is gewijzigd door aanbrengen van gewapend betonnen versterking. De bruggen en de woningen zijn niet van rijkswege beschermd. De sluis fungeerde als keersluis door het aanbrengen van een zogenoemde naaldkering of eventueel door het plaatsen van schotbalken; door openen kon het werk als inlaatsluis dienen. De bediening van de sluisdeuren geschiedt tegenwoordig elektrisch.

Omschrijving

De GROTE SCHUT-, INLAAT- en KEERSLUIS nabij Nigtevecht ligt iets ten westen van het dorp en vormt de vaarverbinding tussen het Merwedekanaal / later Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht. De sluis is - net als de parallelle kleine sluis - rond 1885 aangelegd in samenhang met, maar voorafgaand aan het kanaal en kreeg naast de civiele functie van sluis voor de scheepvaart ook een rol binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie als inlaat- en keersluis. De sluiskom meet ongeveer 110 x 35 m; inclusief de (ongelijke) hoofden bedraagt de lengte ongeveer 145 m, terwijl de doorvaartwijdte ca. 12,50 m is. De grote sluis is uitgevoerd als een zogenoemde groene sluis, met ter weerszijden van de kom in basalt en aardwerk aangelegde, met gras begroeide taluds. De beide hoofden zijn in metselwerk en basaltblokken onder dekstenen uitgevoerd. In beide hoofden zijn nissen voor de door de sluiswachter beloopbare, naar de Vechtzijde kerende, puntdeuren aangebracht; op de deuren zijn hekwerken aanwezig. Ter weerszijden van de sluis en deels ook binnen de kom remmingswerken op basis van houten dukdalven. In de hoofden zijn schotbalksponningen uitgespaard.

Waardering

De GROTE SCHUT-, INLAAT- EN KEERSLUIS ten westen van Nigtevecht is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische/militairhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd. Het betreft hier een onderdeel van omstreeks 1890 dat een voorbeeld is van een civiel werk dat aan de historische militair-strategische bouwkunde is gerelateerd en dat onder meer diende als waterinlaat en waterkering.

* Ensemblewaarde als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Situationele waarde door de ligging tussen de waterwegen en de slechts in geringe mate gewijzigde omgeving.

* Het onderdeel is representatief (karakteristiek) als schutsluis met een militaire nevenfunctie.

* Het onderdeel is tamelijk goed bewaard omdat nog vrijwel alle elementen in herkenbare vorm en functie aanwezig zijn.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531527
Complexnaam
NHW-Waterwerken bij Nigtevecht
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Complex NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Cluster 6.

DEELCOMPLEX WATERWERKEN BIJ NIGTEVECHT

Complexomschrijving Nieuwe Hollandse Waterlinie

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: "La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire". Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

Deelcomplex Waterwerken bij Nigtevecht

Inleiding

Het Complex WATERWERKEN BIJ NIGTEVECHT is een ruimtelijk ensemble van TWEE SCHUTSLUIZEN en een INUNDATIEDUIKER. De schutsluizen zijn rond 1884 tot stand gekomen als scheepvaartverbinding tussen Merwedekanaal en Vecht. De sluizen speelden vanaf het einde van de 19e eeuw een rol in het inundatieproces van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het dorp Nigtevecht ligt in een bocht van de rivier de Vecht op een plaats waar de rivier dicht nadert tot het huidige Amsterdam-Rijnkanaal, voorheen het Merwedekanaal. Sinds het einde van de 19de eeuw is de Vecht door middel van twee schutsluizen verbonden met het kanaal. De beide sluizen ontstonden vooruitlopend op het Merwedekanaal dat rond 1892 werd voltooid; ze maakten deel uit van een uiteindelijk verlaten plan waarin de Vecht bezuiden Nigtevecht deel zou gaan uitmaken van de verbeterde vaarweg naar de Rijn. In 1885/6 werd alsnog besloten tot een geheel nieuw - westelijker - beloop. Het kanaal werd vanaf de late jaren '30 verruimd en verlengd en daarna Amsterdam-Rijnkanaal genoemd. De Vecht is een rivier met een bijzondere stroming, die niet altijd naar de zee (de toenmalige Zuiderzee), maar soms - bij open zeesluizen - vanaf Muiden in tegengestelde richting kon gaan. Juist bij Nigtevecht werden vanuit de richting Utrecht regelmatig grote hoeveelheden rioolwater op het Merwedekanaal geloosd. Nadat het Merwedekanaal tot stand was gebracht, kon dit ook benut worden om snellere inundaties te stellen. Via het kanaal kon - afhankelijk van actuele waterpeilen - zowel vanuit het zuiden (de Lek) als vanuit het noorden (het IJ en het Noordzeekanaal - water worden aangevoerd. De aanvoercapaciteit van het kanaal was veel ruimer dan die van de Vecht. Op meerdere plaatsen waren verbindingen door schutsluizen, die naast een civiele, ook een militaire functie kenden of kregen. Dit geldt voor de sluis bij Nieuwersluis, maar ook voor die bij Nigtevecht, zoals blijkt uit een de kaart waarop het inundatiestation Nieuwersluis is weergegeven: Nigtevecht behoorde bij dit Station Nieuwersluis dat vanaf de stad Utrecht tot benoorden Nigtevecht liep. De sluizen ten westen van Nigtevecht zijn door Rijkswaterstaat gebouwd als civiele sluizen. Naar behoefte konden zij een militaire functie krijgen als doorlaat vanuit het kanaal naar de Vecht, zoals blijkt uit genoemde kaart, en als keersluizen. Deze laatste functie blijkt uit een op 24 oktober 1890 door de Minister van Oorlog goedgekeurd geschrift: "Wanneer tengevolge van de afvloeiing van water uit de Vecht op de te inunderen landen, het water in de Vecht beneden 0,4 M ./. A.P. mocht dalen, dan moet 1 paar deuren van elk der 2 openingen van de schutsluis te Nigtevecht, tussen de Vecht en het kanaal van Amsterdam naar de Merwede (N 447) door stempels, schoren, kettingen, enz. tegen het lager water in gesloten worden gehouden, om te voorkomen, dat water aan Amstelland worde onttrokken". De twee sluizen te Nigtevecht liggen parallel aan elkaar, maar zijn sterk verschillend van uitvoering. De oostelijke is veel ruimer dan de westelijke en ook is de oostelijke kom voorzien van aangeaarde en/of basaltglooiingen, terwijl de westelijke een van basaltblokken gemetselde sluiskom bezit. Beide zijn uitgevoerd met van baksteen en natuursteen samengestelde hoofden. De kleine, westelijke sluis is thans gesloten voor scheepvaartverkeer en is ontdaan van de deuren, die Vechtwaarts openden. Het zuidelijke hoofd is dichtgezet. De beweegbare brug over deze sluis is vervangen door een dam; die over de oostelijke sluis is vervangen door een modernere ophaalbrug. Deze vallen niet onder de bescherming van rijkswege. Ook de grote sluis opent tegen het normaliter hogere Vechtwater in. Bij een inundatie vanuit de Vecht konden de sluizen tegen de waterkracht van het dan hoge kanaalwater in worden dichtgezet met puntnaalden en fungeerden dan als keersluizen om het kanaal op peil te houden. Naaldkeringen maakten het met relatief geringe inspanning mogelijk scheepvaartverkeer in gang te houden; dit in tegenstelling tot kering door middel van schotbalken. Enkele kleine (inundatie)sluisjes, die onder meer als zodanig voorkomen op edities van Chromo-Topographische Kaarten uit de periode 1890-1940 - en die deels ook aan de westzijde van het kanaal liggen - zijn vermoedelijk opgeruimd - mogelijk in samenhang met de bouw van de nieuwe duiker onder de Kanaaldijk-Oost. Tussen de beide sluizen zijn in 1884/5 drie nog bestaande, geschakelde woningen tot stand gekomen voor een sluiswachter (middenwoning) en twee sluisknechten (noordelijke en zuidelijke woning). Deze vallen niet onder de bescherming van rijkswege. Toen het Merwedekanaal in de late jaren '30 werd verruimd tot Amsterdam-Rijnkanaal kwam iets ten noorden van een bestaand ouder inundatiesluisje in de Kanaaldijk-Oost een grote nieuwe inundatieduiker tot stand. De duiker in de nabijheid van de sluizen verbindt het kanaal met een kom. De duiker is als onderdeel van de NHW aanbesteed in 1939. De duiker spuwt uit in een kleine kom, die via een (niet meer bestaand) sluisje in de huidige Korte Velterslaan (dicht naast de Westelijke Vechtdijk) in verbinding stond met de te inunderen Hoekerpolder (Chromo-Topographische Kaarten ca. 1890-1940).

Ligging en relatie met andere complexen

De WATERWERKEN BIJ NIGTEVECHT liggen in het (noord)westelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, min of meer in verlengde van de lijn Fort Uitermeer-Fort Hinderdam. Met behulp van deze werken konden versnelde inundaties tot stand worden gebracht in het gebied ten oosten van de Vecht, dan wel kon met de sluizen worden voorkomen dat het Merwedekanaal bij een inundatie vanuit de Vecht naar de kommen zou leeglopen naar de Vecht. Tevens kon de duiker worden benut voor eventuele inundatie van de Hoekerpolder. De inundatiegebieden zijn dezelfde die vanuit de complexen Fort Uitermeer, Fort Hinderdam en de Betonnen Werken Uitermeer-Hinderdam - en ook vanuit het tot de Stelling van Amsterdam behorende Fort Nigtevecht - werden verdedigd. Er was dus sprake van een relatie op het macroniveau van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als geheel en op het mesoniveau van de inundatiegebieden in het noordelijke deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Omschrijving

De bescherming van het complex WATERWERKEN BIJ NIGTEVECHT betreft de volgende complexonderdelen:

1 GROTE SCHUT-, INLAAT- en KEERSLUIS

2 KLEINE SCHUT-, INLAAT- en KEERSLUIS

3 INUNDATIEDUIKER

Waardering complex

Het complex WATERWERKEN BIJ NIGTEVECHT is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

*Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch, hoofdzakelijk bestaand uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen. Het betreft hier een voorbeeld van een deelcomplex dat bestaat uit een samenstel van civiele sluizen die een actieve of passieve rol konden spelen bij inundatie, tot stand gekomen in een latere fase van de ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (ca. 1885) en een inundatieduiker, aanbesteed in 1939.

* Ensemblewaarde vanwege de ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de twee erdoor verbonden grote waterwegen.

* Situationele waarden door de ligging tussen de waterwegen en de slechts in geringe mate gewijzigde omgeving met daarin de tussen de sluizen staande sluiswachterswoningen.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de meeste fysieke onderdelen, kenmerken en vele van de omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw aanleiding waren.

* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat de onderdelen naar aard en functie nog goed herkenbaar zijn.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Nigtevecht Sluis bij Nigtevecht Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
A 1743 Nigtevecht
A 1742 Nigtevecht
C 556 Nigtevecht
C 554 Nigtevecht
C 568 Nigtevecht
Naar boven