531626, Houten

Cluster 61. Toren (I).

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE Inleiding

Ronde, in zwaar metselwerk uitgevoerde TOREN (I), die de kern en het reduit van het Fort Honswijk was en die deel uitmaakte van de verdediging van het (rivier)acces van de Lek en de noordelijke Lekoever, alsmede van annexe waterwerken. Torens op forten zijn tot in de jaren '60 van de 19de eeuw gebouwd, te beginnen in de Napoleontische Tijd; in Nederland echter pas vanaf omstreeks 1840, waarbij de inzichten van militair ingenieur J.G.W. Merkes van Gendt sturend waren. Nederlandse torens op forten hebben gewoonlijk een ongeveer cirkelvormig grondplan met een diameter van enkele tientallen meters en ze waren omgeven door een natte gracht. Ze zijn twee, drie of meer verdiepingen hoog en bestaan uit zwaar - meters dik - metselwerk. Uitgangspunt was dat de ronde vorm goed bestendig was tegen inslagen van kanonvuur, terwijl de defensieve kracht naar alle richtingen min of meer gelijkwaardig kon zijn. Door opstelling van ver reikend geschut bovenop de torens - waar tevens de uitkijk was gevestigd - dacht men in gunstige verdedigende positie te verkeren. Voor de nabije(re) verdediging dienden (talrijke) schietgaten voor kanon- en geweervuur. Meerdere torens op forten waren voorzien van een aarden dekking, mede waardoor ze als 'bomvrij' werden beschouwd. Het bomvrij zijn was een relatief begrip, dat gekoppeld was aan de inslagkracht van het vuur ten tijde van de bouw. Met de komst van geschut met getrokken loop, was het echter afgelopen met de torens: ze bleken toch tamelijk kwetsbaar, waren relatief gemakkelijke doelwitten en ze verloren hun defensieve betekenis dus binnen weinige jaren. Als gevolg hiervan zijn verschillende torens van hun hoogste verdieping(en) ontdaan en voorzien van aarden beschermingswallen. Wat bleef was hun functie als onderkomen voor manschappen en materieel. Bekende torenforten in de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn die te Weesp (een vrijstaande toren), Fort Asperen (aangebouwde contrescarpgalerij met aarden bekleding), Fort Honswijk en Fort Everdingen (beide met vrijstaande, met aarde beklede contrescarpgalerij). De meeste torens maken deel uit van met aarden werken en (natte) grachten omgeven fortcomplexen, zoals ook Fort Honswijk.

Omschrijving

Centraal in het zuidoostelijke bastion van het complex Fort Honswijk op een ronde plattegrond gebouwde, bakstenen TOREN (I) - gebruikt als logies- en opslaggebouw - die de kern van de oudste aanleg vormt. Het ontwerp is van Ing. J. Muschart. De toren kwam tot stand in de jaren 1844-1848, nadat eerst aardwerken en een fundering waren gerealiseerd. Het metselwerk van de rond lopende gevel is asymmetrisch uitgevoerd: de wanden aan de oostzijde zijn dikker (ca. 3 m) dan die aan de westzijde (ca. 1 m). Er waren oorspronkelijk vier bouwlagen, inclusief het souterrain; bij de modernisering rond 1879 is de bovenste bouwlaag verwijderd, waardoor de toren nu nog drie bouwlagen kent, inclusief het souterrain. De tot ca. 1879 gekanteelde gevel eindigt sindsdien met een rollaag. Bovenop het bouwwerk bevindt zich tegenwoordig een metersdikke, min of meer vlakke, aarden dekking. De toren heeft een diameter van rond 45 m en is in tegenwoordig ca. 12,50 m hoog. Het is de grootste in Nederland in zijn soort. Rond de toren lag een ringvormige, natte gracht, waaruit de gevel direct oprees; bij de latere wijziging is deze gracht gedempt en is deze tussen toren en de toen gebouwde contrescarpgalerij vervangen door een ca. 4 m brede, halfrond lopende, open gang. Bij de bouw van de contrescarpgalerij zijn tussen de toren en de galerij ter versteviging enkele zware gietijzeren bogen als afstandshouders geplaatst. De gevel van de toren is rondom voorzien van een groot aantal gevelopeningen van verschillend type en formaat (voornamelijk getoogd). De toegang, met een verdiepte boog binnen een boogsegment of getoogde ontlastingsboog en met dubbele houten deuren, waarin een mandeur, bevindt zich aan de westzijde.

Een rondboogvormige doorgang komt uit op een in de westelijke helft van de toren gesitueerde, halve cirkelvormig gebogen binnenplaats (de binnengalerij, die in Nederland enig in zijn soort is), waarop meerdere ruimten uitkomen. In de gevels van de binnenplaats (rondboogvormige) deuren met en zonder rondboogvormige bovenlichten en rondboogvormige vensters. De binnenplaats wordt op twee niveaus overspannen door een aantal massieve, gemetselde luchtbogen. Hierin onderscheidt de halfrond gaande binnenplaats zich dus van de halfronde gang tussen toren en contrescarpgalerij; ook ligt de binnengalerij aan de minst kwetsbare westzijde van de toren en de contrescarpgalerij ten oosten ter bescherming van de toren. Een centrale, ronde ruimte in de toren beslaat de volle bouwhoogte en wordt door een aaneengesloten afdekking van ijzeren I-profielen afgesloten tegen invallende granaten. Deze ronde kern is omgeven door een brede gang, die leidt naar de overige ruimten, zoals kazematten annex slaapvertrekken, verblijfsruimten en privaten. In de muren van de gang bevinden zich toegangen tot deze ruimten, die zijn voorzien van rondboogvormige bovenlichten, waarin V-vormige roedeverdeling en van vensters met dubbele draairamen en vergelijkbare bovenlichten. Een ijzeren trap op de verdieping, die naar het dak leidt, is een latere toevoeging. Een waterpomp met hardstenen kroonlijst stamt uit de eerste bouwperiode (1844-1848). De wanden in het torenfort zijn wit gesausd en het bouwwerk is inwendig voorzien van een klinkerbestrating.

Waardering

De TOREN (I) van Fort Honswijk is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het betreft hier een onderdeel uit de periode 1841-1864, namelijk een voorbeeld van een toren op een fort bij een rivieracces, gebouwd naar ontwerp van ing. J. Muschart en naar inzichten van militair ingenieur J.G.W. Merkes van Gendt.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex en in het bijzonder met de contrescarpgalerij.

* Het onderdeel is relatief zeldzaam omdat het de grootste van een fort deel uitmakende toren in Nederland is en omdat er verder geen exemplaren met binnengalerij zijn gebouwd en het is representatief voor dit type torens omdat het een goed voorbeeld is van een exemplaar waarvan de bovenste bouwlaag om militair-tactische redenen is verwijderd en dat is voorzien van een beschermende contrescarpgalerij.

* Het onderdeel is goed bewaard omdat talrijke kenmerkende onderdelen in exterieur en interieur zijn behouden en naar vorm en functie herkenbaar zijn gebleven.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531626
Complexnaam
NHW-Fort Honswijk
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 61. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX FORT HONSWIJK

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

FORT HONSWIJK

Inleiding complex

Het complex FORT HONSWIJK dateert in eerste aanleg uit het midden van de 19de eeuw en kwam tot stand in de jaren 1841-1848. Het had onder meer een functie als verdediging van het Lekacces en van een grote en een kleinere inundatiesluis voor Lekwater. Het fort is in het kader van de wapenwedloop van de jaren 1870 belangrijk gemoderniseerd in de periode 1879-1888. Voorafgaand hieraan zijn langs de oostzijde van het fort het Inundatiekanaal, met een derde sluis, en de Gedekte Gemeenschapsweg aangelegd. Fort Honswijk is genoemd naar het nabij gelegen gelijknamige buurtje, maar het was aanvankelijk ook bekend als Fort Willem II. Bij de eerste aanleg van Fort Honswijk is het als een zogenoemd torenfort ontwikkeld, met een ronde toren in zwaar metselwerk. Verder werd gekozen voor een omgracht, asymmetrisch, gebastionneerd aardwerk, waarin de toren een plaats kreeg binnen het zuidoostelijke bastion. Bij de modernisering werd de bovenste verdieping van de toren verwijderd, waarna deze voortaan aan de oostzijde werd beschermd door een aangeaarde contrescarpgalerij. Tevens kwamen enkele zogenoemde bomvrije gebouwen tot stand, met name een poortgebouw en een kazemat. In het oevergebied van de Lek ten oosten van het fort en van het Inundatiekanaal kwamen in twee fasen (ca. 1900-1918 en 1938-1940) tientallen kleine betonnen werken tot stand. In latere fasen werd aan Fort Honswijk als zodanig relatief weinig gewijzigd, maar wel zijn verschillende gebouwen toegevoegd, die voor de bescherming niet van belang zijn.

Omstreeks 1985 is de grote inundatiesluis voor Lekwater bij de dijkverzwaring ter plaatse ondergewerkt en grotendeels gesloopt. Tevens is een deel van het Inundatiekanaal aan de oostzijde van het fort gedempt, inclusief de derde aangelegde sluis, aan de noordoostzijde van het fort. Ook twee op een kaart van 1909 voorkomende loodsen (b en c) bestaan niet meer. Op Fort Honswijk zijn verschillende relatief recente bouwwerken aanwezig die geen monumentale betekenis hebben en hier verder niet worden genoemd. In enkele gevallen zijn deze gebouwd op exact dezelfde plaats waar eerder een loods stond, of bovenop aardgedekte werken.

Ligging en relatie met andere complexen

Het fort is aangelegd op een in meerdere opzichten strategische plaats. Ten eerste waren de Lek en de Noordelijke Lekdijk mogelijke accessen. Ook ligt het fort bij het T-vormige ontmoetingspunt van het kort na 1870 aangelegde Inundatiekanaal en de noordelijke Lekdijk. Dit Inundatiekanaal voor de inundaties bij de stad Utrecht en de polders rond Schalkwijk was zowel van waterstaatkundig als van defensief belang en was de verbeterde opvolger van het watertje de Snel, dat eerder gedeeltelijk dezelfde functies had. Vanaf het fort konden inundatiesluizen en wateren voor dit gebied worden beheerst, terwijl de dijk langs de westzijde van het kanaal tot 1914 de hoofdverdedigingslijn vormde. Fort Honswijk kon ondersteuning geven aan het ongeveer 1 km naar het zuidoosten, aan de overzijde van de Lek gelegen Fort Everdingen, dat eveneens als verdediging van een waterinlaat diende. Fort Honswijk werd zelf ondersteund door de ten noorden ervan gelegen Lunet bij Honswijk, ook bekend als Lunet aan de Snel en later ook door een batterij langs de Zuider Lekdijk ten oosten van het dorp Everdingen.

Omschrijving complex

Het ongeveer 13,5 ha beslaande complex FORT HONSWIJK (grootste lengte circa 390 m, grootste breedte circa 225 m) bestaat ruwweg uit een vierhoekig, sterk asymmetrisch aardlichaam met afgeronde begrenzingen, dat vrijwel totaal is omgeven door een natte gracht en waarop behalve een toren met contrescarpgalerij, onder meer enkele bomvrije remises, een poortgebouw en een bakstenen fortwachterswoning voorkomen. Buiten de natte gracht bevinden zich de buitenoevers en intacte onderdelen van de omleidingsweg, alsmede een (van oudsher en nog ten dele) met grenspalen als zodanig aangemerkte zone van het Ministerie van Oorlog, de Militaire Landsgrond.

De bescherming van het complex Fort Honswijk betreft de volgende complexonderdelen:

- FORTAANLEG MET AARDWERKEN, (RESTEN VAN) EMPLACEMENTEN, SCHUILPLAATSEN EN DERGELIJKE, WEGEN, NATTE GRACHT MET (BUITEN)OEVERS EN DEEL OMLEIDINGSWEG EN MET (DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE) MILITAIRE LANDSGROND

- TOREN (I)

- CONTRESCARPGALERIJ (K) MET POTERNE EN REMISE L

- SCHUILPLAATS MET VERBRUIKSMAGAZIJN C / BOMVRIJ GEBOUW

- REMISE D / BOMVRIJ GEBOUW

- REMISE E / BOMVRIJ GEBOUW

- REMISE F en REMISE ANNEX KAZEMAT M / BOMVRIJE GEBOUWEN

- REMISE G / MAGAZIJN / BOMVRIJ GEBOUW

- MUNITIEDEPOT H/ BOMVRIJ GEBOUW (kruit- en projectielenmagazijn en werkplaats)

- FORTWACHTERSWONING

- POORTGEBOUW (A) MET TOEGANGSPOTERNE

- INUNDATIESLUIS / KEERSLUIS MET BRUG

- RESTANT INUNDATIESLUIS

Waardering Complex:

Het Complex 'FORT HONSWIJK' is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw).

Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een met aardwerken versterkt torenfort uit de periode 1841-1864 bij een rivieracces en bij inundatiewerken. Het complex is voorts een voorbeeld van een zeer strategisch gelegen, in een latere ontwikkelingsfase met aard- en metselwerk verbeterd en uitgebreid torenfort.

* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Lunet aan de Snel, Werk aan de Korte Uitweg, de Gedekte Gemeenschapsweg, met Inundatiekanaal en de Groeneweg en tot Fort Everdingen op de Zuidelijke Lekdijk. Tevens is hier sprake van een vrijwel gave relatie met het schootsveld.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen, kenmerken en vele omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren.

* Het complex is gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdzaken van de toestand in de jaren '70 van de 19de eeuw zijn bewaard en nauwelijks zijn gewijzigd.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
– Verdedigingswerken en militaire gebouwen Waarnemingspost (B) oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
– – – – Houten Fort Honswijk, – Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Waarnemingspost (B) – –
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
– I 2554 – Houten
Naar boven