531959, Werkendam

Cluster 80.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

BOMVRIJ GEBOUW G als representant van een type bomvrije bouwwerken dat aan drie zijden en bovenop is voorzien van een aarden dekking en dat alleen een gevel aan de keelzijde bezit. Het Bomvrij gebouw G ligt aan de oostzijde van het fort, tussen gebouw C en gebouw F. Met de toename van de draagwijdte van het geschut, de kracht van de inslagen van projectielen en de explosieve kracht van (brisant)granaten werd het steeds moeilijker weerstand te bieden tegen beschietingen. Verzwaring van metselwerk, toepassing van schokabsorberende metselsystemen (onder meer door middel van bogen en gewelven), flauwe hellingshoeken en gebogen of juist puntige vormen, gebruik van beton - en later van gewapend beton - in steeds zwaardere uitvoering, was een van de manieren om de vestingwerken bestand te houden tegen toenemende aanvalskracht. Bovendien was het aanbrengen van aarddekkingen een goed middel gebleken om de energie van inslagen te absorberen of te dempen. Dit is de reden waarom vele gemetselde of betonnen werken van een aardlaag of een frontbescherming van zand of aarde zijn voorzien. Afhankelijk van de periode van ontstaan - en daarmee van de te verwachten inslagkracht van projectielen - werd van 'bomvrije gebouwen' gesproken, wanneer ze werden geacht bestand te zijn tegen een van tevoren bepaald aantal inslagen van zwaar kaliber. Dubbele toegangsdeur later ingebracht in iets verkleind kozijn.

Omschrijving

BOMVRIJ GEBOUW G, op de oostelijke helft van het fort gelegen, is een aan drie zijden en bovenop met aarde gedekt, bakstenen bouwwerk, waarvan alleen de ongeveer 15 meter lange noordgevel zichtbaar is. Het bomvrij gebouw E is uitgevoerd in baksteen, kreeg een uiterst sobere vorm, vrijwel zonder plastiek en nauwelijks geleding. Links en rechts een als keermuur aflopend geveldeel. Eén gevelopening, namelijk een later gewijzigde, onder rollagen getoogde toegang. Het interieur is niet bezocht.

Waardering

Het BOMVRIJ GEBOUW G van het Fort aan de Uppelse Dijk / Fort Altena is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).

Het betreft hier een onderdeel van omstreeks 1880, namelijk een voorbeeld van een door aardwerken beschermd, bomvrij gebouw.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.

* Het onderdeel is representatief omdat het een goed voorbeeld is van een bomvrij onderkomen op een fort uit het laatste kwart van de 19e eeuw.

* Het onderdeel is goed bewaard omdat diverse kenmerken in het exterieur behouden en herkenbaar zijn gebleven.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
531959
Complexnaam
NHW-Fort a.d. Uppelse Dijk / Altena
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Cluster 80. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX FORT AAN DE UPPELSE DIJK / FORT ALTENA

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.

WOI en WOII

Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.

FORT AAN DE UPPELSE DIJK / FORT ALTENA

Inleiding complex

Het FORT AAN DE UPPELSE DIJK / FORT ALTENA dateert in eerste aanleg uit het midden van de 19e eeuw en kwam als een ronde, aarden redoute met bomvrije toren, het geheel omgeven door een rond lopende gracht. Het werk, dat toen Fort Altena heette, was genoemd naar het Land van Altena, de waard waarin het is gelegen. Het fort is in het kader van de wapenwedloop van de jaren 1870 belangrijk gemoderniseerd in de periode 1878-1880. Het kreeg toen de langgerekte vorm die nu nog grotendeels bestaat en werd hernoemd tot Fort aan de Uppelse Dijk; had onder meer een functie als afsluiting van de accessen van de Rijksstraatweg van Breda naar Gorinchem en van de Uppelse Dijk. In eerste aanleg was het fort als een zogenoemd torenfort uitgevoerd, met een rondom verdedigbare toren met een middellijn van 28 m. Bij de uitbreiding en modernisering van het werk is een andere weg bewandeld dan bij de meeste torenforten. Aan de frontzijde (zuid) van toren is aan weerszijden een er door keermuren mee verbonden bomvrij gebouw tot stand gebracht. De toren is toen enigszins verlaagd en ontdaan van een deel van de aarden dakdekking met de open batterij. Door de uitbreiding zijn drie bomvrije gebouwen achter één lange gevel ontstaan, met centraal de vooruit stekende driekwart cirkel van de oorspronkelijk vrijstaande toren. Het geheel wordt gedekt door aardwerken die alleen de gevels aan de keelzijde (noord) en die van de 'binnengevel' van de toren in het zicht laten. Naast het omgebouwde en uitgebreide hoofdvolume, dat de gebouwen A (toren met achterbouw) B en C omvat, kwamen nog enkele andere bomvrije bouwwerken tot stand, alsmede een aarden wal met hierin een aantal opstelplaatsen voor geschut. Bij de aanleg is een deel van de bestaande ronde gracht gehandhaafd en opgenomen in de nieuwe gracht rond het werk. Hierbinnen ligt een halfrond terreplein, dat uitgang gaf naar een toegangsbrug. De rijksweg van Breda naar Gorinchem is bij de uitbreiding van het fort met bochten westelijk langs de fortgracht geleid, terwijl in samenhang hiermee aan de noordwestzijde, buiten de fortgracht een batterij is ingericht. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog zijn Groepsschuilplaatsen Type P op en rond het fort gebouwd. Vermoedelijk zijn hiervan op het fort geen exemplaren meer aanwezig, maar er kunnen nog resten of sporen van deze werken of van loopgraven en geschutopstelplaatsen aanwezig zijn.

Na de oorlog zijn verschillende wijzigingen op en rond het fort gerealiseerd. Bij de opwaardering en gedeeltelijke tracéverlegging van de oude rijksstraatweg tot de huidige autoweg A 27 is een deel van het westen van het Fort aan de Uppelse Dijk opgeofferd, waardoor de gracht in dit gebied ten dele aan de westzijde van de snelweg is komen te liggen. De batterij ten noordwesten van het fort is bij de aanleg van de weg eveneens in het gedrang gekomen en vermoedelijk rest er weinig of niets van aan de oppervlakte. Mogelijk zijn van de groepsschuilplaatsen nog exemplaren of resten aanwezig. De wal is gedeeltelijk geëgaliseerd, maar relatief recent is vooral aan de frontzijde een restauratie / reconstructie uitgevoerd, waarbij reliëf en emplacementen weer zijn teruggebracht / geaccentueerd. Langs de oostzijde van het fort is gebruik gemaakt van de fortgracht voor de aanleg van een noord-zuid gaande waterloop, die echter door dammen van de rest van de fortgracht is gescheiden. In feite ontstond hiermee een dam waarmee het fort aan twee zijden met belendende gronden is verbonden. Het terreplein tegenover de toren is deels begroeid, terwijl er ook een jonge loods is opgericht. De brug en een ernaast gelegen fortwachterswoning zijn verdwenen; de brug is vervangen door een dam. Een sluisje aan de noordoostzijde van het Fort aan de Uppelse Dijk is opgeruimd, maar mogelijk zijn er nog sporen of resten van het werk aanwezig. Anno 2010 en 2011 worden opnieuw restauratie- en reconstructiewerken uitgevoerd ten dienste van een exploitabele herbestemming.

Ligging en relatie met andere complexen

Het Fort aan de Uppelse Dijk / Fort Altena is aangelegd op een in meerdere opzichten strategische plaats. De Rijksstraatweg van Breda naar Gorinchem (aan de zuidwestzijde) als de Uppelse Dijk (aan de zuidoostzijde) waren gevaarlijke accessen die verdedigd werden om de weg tot het hart van de linie af te grendelen. De Rijksstraatweg kon overigens geïnundeerd worden, maar de Uppelse Dijk, die op een relatief hoge stroomrug ligt, niet. Het fort maakte deel uit van de voorverdediging van de Vesting Gorinchem, een van de belangrijkste vesting- en garnizoenssteden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het fort ligt centraal aan de binnenzijde van de brede inundatiezone van de waterlinie in het Land van Altena en kon dekking geven aan en krijgen van het Werk aan de Bakkerskil, het Fort bij het Steurgat en de vestingwerken bij Woudrichem. Het binnen de door de inundatiezone beschermde en door genoemde forten verdedigde gebied, vormde een bruggenhoofd voor eventuele teruggetrokken troepen van het veldleger uit Noord-Brabant. Tevens kon het de inundatievelden ten zuiden en ten oosten van het fort onder vuur houden en zo het kruisen van de wateren belemmeren. De schootsvelden en inundatievelden zijn in relatie tot het fort nog grotendeels gaaf herkenbaar.

Omschrijving complex

Het complex FORT AAN DE UPPELSE DIJK / FORT ALTENA bestaat uit een langgerekt, relatief ruim opgezet, door een gracht omgeven aardlichaam, met hierop een beperkt aantal grote en kleinere bomvrije, in baksteen uitgevoerde, aardgedekte bouwwerken uit verschillende perioden. Het ongeveer 3,5 ha beslaande fortcomplex bestaat in hoofdzaak uit een (nu) ongeveer 360 m lang en 90 (maximaal 160 m) breed, vrijwel west-oost gericht aardlichaam met aan beide fronteinden halve, hoekig uitgevoerde halve bastions en hiertussen een courtine, en hierbuiten een brede fortgracht. De keelzijde van het aardlichaam verloopt vrijwel recht in lijn met de gevels van het hoofdvolume, maar daarvóór (aan de noordzijde of keelzijde) bevindt zich een bijna halfrond terreplein als restant van de aanleg van het vroegere torenfort. De keelzijde eindigt aan weerszijden in halfronde bastions. Het fort wordt omgeven door een natte gracht en direct hierbuiten bevinden zich nog delen van de buitenoevers en onderdelen van de omleidings- en onderhoudswegen. Verder bevindt zich hier een (van oudsher en nog ten dele) met grenspalen als zodanig aangemerkte zone van het Ministerie van Oorlog, de Militaire Landsgrond. Een bijzonder aspect aan het fort is dat het als enig bewaard, oorspronkelijk als torenfort gebouwd werk geen rivieracces, maar twee landaccessen verdedigde.

De bescherming van het complex FORT AAN DE UPPELSE DIJK / FORT ALTENA betreft de volgende complexonderdelen:

- FORTAANLEG MET AARDWERKEN, WAARIN OPSTELPLAATSEN VOOR GESCHUT EN RESTEN WEGENSTRUCTUUR, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN DEEL OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDSWEGEN EN MET VAN OUDSHER DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE

- BOMVRIJE TOREN A

- BOMVRIJ GEBOUW, KAZERNE B

- BOMVRIJ GEBOUW, KAZERNE C

- BOMVRIJ GEBOUW, REMISE D

- BOMVRIJ GEBOUW E

- BOMVRIJ GEBOUW F

- BOMVRIJ GEBOUW G

Waardering complex

Het complex FORT AAN DE UPPELSE DIJK / FORT ALTENA is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).

Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een torenfort met aardwerken uit de periode 1847, dat in een latere ontwikkelingsfase (1878-80) sterk is uitgebreid en waaraan toen bomvrije bouwwerken met aard- en metselwerk zijn toegevoegd. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog zijn enige betonnen groepsschuilplaatsen toegevoegd.

* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen en resten van groepsschuilplaatsen, loopgraven, geschutsopstellingen en dergelijke.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Werk aan de Bakkerskil, het Fort bij het Steurgat en tot de vestingwerken bij Woudrichem. Tevens is hier sprake van een vrijwel gave relatie met het schootsveld en de inundatievelden.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen, kenmerken en vele omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren en het complex vertegenwoordigt tevens zeldzaamheidswaarden vanwege het feit dat het als oorspronkelijk torenfort een landacces verdedigde.

* Het complex is grotendeels gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19e eeuw zijn bewaard en nauwelijks zijn gewijzigd.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Militair verblijfsgebouw oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Werkendam Fort aan de Uppelse Dijk Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Militair verblijfsgebouw
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
S 2176 Werkendam
Naar boven