532344, Utrecht
Cluster 33. Betonblokken van (Tank)versperringen.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
6 BETONBLOKKEN VAN (TANK)VERSPERRINGEN als resten van hindernissen voor verkeer aan de uiterste noord- en zuidzijden van het fort, waarvan twee, mogelijk drie van Nederlandse en twee van Duitse origine en uitgevoerd als betonblokken voor de plaatsing van stalen profielbalken ('asperges'). Tevens een versperring uitgevoerd als betonblok voor fixatie van tetraëders. Het opwerpen van hindernissen om het oprukken van vijandelijke troepen te belemmeren of te vertragen kent een lange historie. Belangrijke kunstmatige hindernissen waren van oudsher onder meer grachten, waterlinies, omgehakte bomen en onklaar gemaakte bruggen. Met de opkomst van mechanische (zoals de stoomtrein) en gemotoriseerde (pantservoertuigen en tank) verkeersmiddelen is nog zwaarder materieel ingezet, waaronder de stalen en (gewapend) betonnen versperring. Eén van de vanaf het midden van de jaren '30 toegepaste systemen bestond uit schuin rechtop geplaatste en gepunte, stalen (H-)profielbalken, die niet alleen de doorgang voor zulke verkeersmiddelen sterk bemoeilijkten, maar die daaraan ook zware schade konden toebrengen. Dergelijke hindernissen konden worden samengesteld uit één (Type I) dan wel twee rijen (Type II) profielbalken. Na het uitnemen van de gietijzeren deksels en het in sleuven aanbrengen van schuin in het betonnen blok verankerde, gepunte, stalen profielbalken (zogenoemde 'asperges') kon de voortgang van voertuigen, waaronder tanks en pantservoertuigen worden belemmerd. Tankhindernissen waren gewoonlijk opgebouwd uit samenhangende stelsels van barrières, waarin behalve water (waaronder vooral antitankgrachten) ook betonnen en stalen constructies (de tankversperringen) de voortgang moesten vertragen. Een andere bekende hindernis was de tetraëder - een verplaatsbaar driehoekig betonblok (ook wel een stalen constructie), dat groepsgewijze kon worden toegepast bij controleposten, wegdoorgangen en bruggen. Het Nederlandse leger maakte aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog in de Nieuwe Hollandse Waterlinie onder meer gebruik van antitankgrachten en betonblokken met stalen profielbalken. Het aantal aangelegde tankversperringen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie is niet bekend; rond het jaar 2000 waren er nog ongeveer 10 herkenbaar aanwezig, waarvan 1 compleet. In de volgende jaren zijn er op meerdere plaatsen exemplaren (opnieuw) aangetroffen, die ten dele aan dit aantal zijn toe te voegen. Behalve door de Nederlandse verdediging, zijn in 1944-1945 ook vanwege de Duitse troepen twee tankversperringen op Fort Blauwkapel gemaakt. Binnen het complex Fort Blauwkapel zijn hierdoor resten van vier (tank)versperringen herkenbaar; een vijfde ligt onder het asfalt ten noordoosten van het werk. Het duidelijkst zijn de twee Duitse versperringen aan de noordzijde en de zuidzijde van het fort, beide in de Kapelweg. De noordelijke (nr. 1) ligt nabij de samenkomst met de Bastionweg en de zuidelijke (nr. 2) nabij de (nieuwe) toegangsbrug tot het fort. Deze beide betonblokken zijn nog voorzien van ingebetonneerde stukken spoorrails in de berm van de Kapelweg. Pal naast de noordelijke Duitse tankversperring ligt het betonblok van een Nederlandse tankversperring (Type II) (nr. 3). Ook aan de zuidzijde van het fort - voor de brug naar het reduit - is nog een betonblok aanwezig; hiervan zijn alleen nog indirect sporen waarneembaar (nr. 4). Dit betreft een betonnen fundering met een aantal ogen, waaraan door middel van kettingen tetraëders konden worden bevestigd. In de weg ten noordoosten van het fort ligt onder het asfalt bovendien nog de fundering van een Nederlandse, tankversperring (nr. 5), die aansluit op een met een haakse knik aangelegde, maar intussen verlande tankgracht uit 1939-1940, die was gelegen tussen deze weg en de spoorlijn Utrecht-Hilversum. In de Bastionweg, nabij de toegang tot het reduit bevinden zich in de weg sporen die kunnen duiden op een betonblok van een tankversperring (nr. 6).
Omschrijving
6 BETONBLOKKEN VAN (TANK)VERSPERRINGEN die vijandelijke doorgang in beide richtingen langs de Kapelweg en via de aan de zuidzijde rond het fort gelegde omleidingsweg moesten (ver)hinderen. 1. De Duitse versperring in de Kapelweg aan de noordzijde van het fort wordt geflankeerd door de fortgracht ter plaatse, die aldus deel uitmaakte van de hindernis. Het werk bestaat uit een betonblok dwars over de weg (ca. 12 x 3 m), dat deels schuil gaat onder asfalt, maar waarvan ter weerszijden van het wegdek delen zichtbaar zijn en waarin aan beide zijden stalen, naar het noorden gerichte profielbalken voorkomen. 2. Ook de Duitse versperring in de Kapelweg aan de zuidzijde van het fort wordt geflankeerd door de fortgracht ter plaatse, waarmee deze dus deel uitmaakte van de hindernis. Het werk bestaat uit een betonblok dwars over de weg (ca. 10 x 3 m), dat deels schuil gaat onder asfalt, maar waarvan ter weerszijden van het wegdek delen zichtbaar zijn en waarin aan beide zijden stalen, naar het zuiden gerichte profielbalken voorkomen. 3. Direct zuidelijk naast de Duitse tankversperring no. 1 ligt een betonblok van een Nederlandse tankversperring (Type II), waarin stalen (H-)profielbalken konden worden geplaatst. 4. Een versperring aan de zuidzijde van het fort in de met hardstenen behakte keien (kinderhoofdjes) geplaveide toegang tot het reduit. De versperring gaat geheel schuil onder het wegdek maar is in de bermen wel zichtbaar. Deze versperring was niet voorzien van balken, maar bestond uit een betonnen fundering met een aantal nog zichtbare ogen, waaraan door middel van kettingen tetraëders konden worden bevestigd. 5. Een aan de noordoostzijde van het fort onder het asfalt van de Bastionweg gelegen, onzichtbaar geworden betonnen fundering / betonblok van een Nederlandse versperring Type I of II, aansluitend op het verlande restant van een tankgracht uit 1939-1940, gelegen tussen deze weg en de spoorlijn Utrecht-Hilversum. 6. Een versperring type I of II aan de zuidzijde van het fort, zuidelijk van het reduit in de Bastionweg, ter plaatse van de afsplitsing van het westelijk onderhoudspad. Ook dit exemplaar gaat geheel schuil onder het wegdek en het aangrenzend plaveisel. De locatie van het werk is indirect waarneembaar door de overgang van type wegdek en schade daaraan.
Waardering
6 BETONBLOKKEN VAN (TANK)VERSPERRINGEN op Fort Blauwkapel zijn van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).
Het betreft hier twee of drie onderdelen uit de periode 1935-1940 en twee van 1944-1945 die voorbeelden zijn van speciaal ter verdediging tegen aanvalswagens en / of tanks aangelegde gewapend betonnen, gietijzeren en stalen versperringen, die deel uitmaakten van verder uit een natte gracht of een inundatiezone bestaande hindernissen. En het gaat verder om één zeldzaam voorbeeld is van een Nederlandse versperring uit de vooroorlogse periode, die bestond uit een betonblok met stalen ringen waarmee betonnen tetraëders door middel van kettingen gefixeerd konden worden.
* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.
* Archeologische waarden vanwege de (mogelijk) in de bodem aanwezige resten en/of sporen van (deze en andere) versperringen, waarvan zeker (no. 5) één in de weg ten noordoosten van het fort ligt onder het asfalt, bestaande uit de fundering van een vijfde, Nederlandse, tankversperring, die aansluit op het verlande restant van een tankgracht uit 1939-1940 tussen deze weg en de spoorlijn Utrecht-Hilversum en mogelijk één in de Bastionweg ten zuiden van het fort (no. 6).
* De onderdelen zijn (relatief) zeldzaam geworden en representatief omdat de versperringen in fysieke context en ten dele compleet met profielbalken in situ en naar functie herkenbaar zijn gebleven.
* Drie van de onderdelen zijn redelijk gaaf bewaard omdat zowel hun betonnen massa, als (belangrijke) delen van de constructie en van de toepassingsmogelijkheden in situ waarneembaar en herkenbaar zijn, terwijl twee ervan slechts indirect waarneembaar, maar wel in situ bewaard zijn.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 33. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX FORT BLAUWKAPEL
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie, die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière en wordt gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Dit typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie, uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen Prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische ruimtelijke en fysieke omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten door inlaat met behulp van sluizen of via het doorsteken van dijken. Als voeding konden vooral dienen de Vecht (zowel vanuit de Zuiderzee als vanuit de Lek), de grote rivieren (m.n. de Neder-Rijn / Lek) en de Linge. Aan het functioneren en de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' van waterlinies werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde ook de laatste versie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde, (nieuwe) Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn 'Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie' beschrijft beschreef Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleitte hij een oostwaartse verlegging ervan de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen. De stad zou dan, beschermd worden door een aaneenschakeling van 'voorposten'. Dit niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie zou gaan worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: "La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire." Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan toen echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het ontstaan van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff een nota in waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie - toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere 'accessen' afsloten door ze onder vuur te kunnen houden. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken Jzn., inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff, als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826), de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie. Aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus werd opdracht gegeven voor de bouw van een fortenkring om Utrecht, dus voor de 'droge' plannen. Van Muiden tot aan Vesting Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te lopen tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Ten zuiden hiervan sloot de nieuwe Waterlinie aan op een waterbarrière die al in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenoemde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plaatsen werden (vermoedelijk door Blanken uitgevonden en ontworpen) waaierdeursluizen gebouwd. Deze sluizen, die ook tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties / doeleinden. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten (eigenlijk: forttorens) bij de rivieraccessen, waarna tussen 1867-1872 op vele plaatsen in de Linie verbeteringen plaatsvonden. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd, alle bestaande uit (gesloten) aardwerken met daarbinnen aard gedekte gebouwen. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en zijn hiernaast (veld)versterkingen tussen (en op) de forten aangelegd met diverse typen werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Verder werden op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van enkele inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en - aan de overzijde van de Lek (Neder-Rijn) - tussen Vianen en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als zelfstandige staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Onder meer bij de rivieraccessen van Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde, bakstenen forttorens. In diezelfde periode kregen diverse kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l'épreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. Vanaf 1853 was de zogenoemde Kringenwet van kracht (overigens opvolger van een eerdere, uit 1814), die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkende bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen vóór, tijdens en na de Frans-Duitse oorlog, van 1870, brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapen-technisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge forttorens lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenoemde 'contrescarp' aangebracht, een halfrond gaande aanaarding van een dik kleipakket of anders een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking.
De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde na de uitvinding van geschut met 'getrokken loop' (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat veel werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die hierdoor in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom is verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek waterstaatkundige verbeteringen plaats voor eventuele inundaties rond Utrecht: zo kwam er een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en vonden er inlaatverbeteringen plaats bij vanaf Fort Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de voorgaande drie decennia sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de zogenoemde Vestingwet (1874) in. Deze kende onder meer prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. In acht jaar dienden nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie te worden verwezenlijkt. Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se répète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie opnieuw verouderd en dus onbetrouwbaar. Tevens bleken de forten niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. Om trefkans te verkleinen, moesten manschappen en geschut voortaan dan ook worden gespreid in het linielandschap. Forten vervulden intussen nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering' (camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de geld verslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent van de landsverdediging werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar 'levende defensie', met mobiele strijdkrachten die verspreid in de Linie in en vanuit veldversterkingen zouden moeten opereren om een (storm)aanval met de nieuwste wapens te weerstaan. Hiernaast moest echter ook rekening worden gehouden met een aantal waterstaatkundige veranderingen: de aanleg van het Merwedekanaal, rond 1890, was wel de belangrijkste. Het zorgde voor een belangrijke wijziging in het inundatiesysteem.
Ontwikkelingen vóór en in WO I, het Interbellum en WO II
Kort voor en in de eerste jaren van de 20ste eeuw zijn op meerdere plaatsen gemetselde en later ook betonnen onderkomens en opstellingsplaatsen voor geschut tot stand gebracht, waarbij met name experimenten met gewapend beton interessante resultaten gaven. Tijdens de mobilisatie van de Eerste Wereldoorlog werden (veld)versterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd, waarbij met name de gewapend betonnen Schuilplaatsen Type 1918 /I en /II in flinke aantallen tot stand kwamen en karakteristiek zijn. In het Interbellum zijn onder meer zware betonnen werken gebouwd volgens het zogenoemde 'Voorschrift Inrichten Stellingen, no. 77', uit 1928. 'VIS-kazematten' komen op meerdere plaatsen voor bij (nieuwe) accessen. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kwamen, naast honderden Groepsschuilplaatsen Type P, talrijke Gietstalen Koepelkazematten Type G gebouwd. Verder bepaalden onder meer loopgravenstelsels, 'groepsnesten', prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen (tankhindernissen) en tankgrachten het gezicht van de 'jongste' Waterlinie. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden. En last but not least: in en rond de jaren '30 zijn op diverse plaatsen toevoegingen, veranderingen en verbeteringen aan het inundatiesysteem tot stand gebracht. Zelfs het Noordzeekanaal ging een rol spelen in het netwerk van aanvoerwegen en water was in die tijd dan ook nog lang niet afgeschreven als weermiddel. De Nieuwe Hollandse Waterlinie verloor zijn militaire functie formeel in 1963, maar als grootschalig complex van infrastructurele waarden en als biotoop en bleef de Linie tot op heden van nationaal belang.
COMPLEX FORT BLAUWKAPEL
Inleiding complex
FORT BLAUWKAPEL, is een naar vorm zeldzaam voorbeeld van een fort waarvan de bebouwing van een reeds eerder bestaand gehucht binnen de 19de-eeuwse wallen is getrokken. Het fort heeft een gebastioneerde, vierhoekige grondvorm met in de keel (zuid) een aarden reduit. Het geheel is omgeven door een natte gracht. Nabij het gehucht Blauwkapel, ten noorden van Utrecht, werd in 1787 een veldversterking opgeworpen, als voorpost ter bescherming van de stad Utrecht. Ter plekke van deze oude versterking werd in de jaren 1818-1821 Fort Blauwkapel aangelegd. Het is één van de grootste forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarvan een uniek gegeven is dat het gehucht Blauwkapel geheel in het fort werd opgenomen om de kosten van onteigening van gronden en bebouwing te beperken. Het fort ontleent zijn naam aan de nog bestaande kapel van dit kerntje. Behalve deze 16de-eeuwse kapel, zijn twee andere, niet militaire bouwwerken binnen Fort Blauwkapel ingeschreven als Rijksmonument, een 18de-eeuws herenhuis en een 18de-eeuws huis. Blauwkapel is in 1966 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Enkele woningen en bouwwerken die tot stand zijn gebracht voor de opheffing van de militaire status van het Fort in 1960 dragen bij aan het karakter van het beschermd dorpsgezicht. Het beschermd dorpsgezicht wordt sinds de aanwijzing onder meer ondersteund door drie gebouwde Rijksmonumenten: een 16de-eeuwse kapel in gotische stijl, een herenhuis en een woning (beide 18de eeuw). Nabij het zuidwestelijke bastion van het fort bevinden zich in de bodem resten / fundamenten van het Huis te Veen, die van archeologisch belang zijn.
Het fort is aangelegd op het kruispunt van de as Gageldijk (w) - Voordorpsedijk (o) en de weg van Utrecht over Maartensdijk naar Hilversum (z-n), beide accessen in de inundatiezone ten noord(oost)en van de stad Utrecht, maar alleen de oost-westverbinding is bij de aanleg rond het fort geleid. De noord-zuidweg liep door het fort, wat betekende dat hier een - tamelijk zeldzame - toegang aan de frontzijde tot stand kwam, die werd bewaakt door een ravelijn. De weg werd aan de westzijde begeleid door een sloot - onderdeel van de Maartensdijkse Vaart. In de loop van de 19de eeuw is het fort enkele malen aangepast aan de eisen van de tijd. De aarden wallen zijn daarbij verhoogd en verzwaard (halverwege 19de eeuw) en rond dezelfde tijd (1849-1852) werd ook een bomvrij wachthuis op het reduit gebouwd. Na de aanneming van de Vestingwet (1874) werden twee bomvrije kazernes (waarvan er nog één resteert), enkele remises, schuilplaatsen en kleine munitiedepots aan het werk toegevoegd. In deze periode werd tevens een gedekte wegverbinding met Fort De Bilt aangelegd, beschermd door middel van een aarden wal langs de (noord)oostzijde van het betrokken deel van de weg Utrecht - Blauwkapel - Maartensdijk - Hilversum, het Zwarte Water en het Ezelsdijkje. Deze zogenoemde Gedekte Gemeenschapsweg maakte deel uit van een lange verbinding tussen de forten en werken ten oosten van Utrecht en was bestemd om manschappen en materieel ongezien en beschermd tegen eventuele vijandelijke beschietingen te kunnen verplaatsen. Tevens kon de dijk dienen om er geschut achter op te stellen.
De wijzigingen van het fort hingen mede samen met de knooppuntfunctie van Utrecht in het spoorwegnet: in het derde en vierde kwart van de 19de eeuw zijn verschillende spoorlijnen en verbindingen daartussen langs het fort gerealiseerd. De spoorweg naar Hilversum (1874) doorsneed zelfs een deel van de oostelijke gracht van het werk. In 1921 is een verbinding tussen de lijnen naar Amersfoort en Hilversum tot stand gebracht, die aan de zuidoostzijde van het fort opnieuw de gracht doorsneed. Tijdens de mobilisaties van 1914-1918 en 1939-1940 zijn op en rond het fort enige ten dele nog bestaande, gewapend betonnen (groeps)schuilplaatsen gebouwd. Verder bevinden zich op meerdere plaatsen in de wegen door en om het fort restanten van tankversperringen die in 1939 en 1944-1945 zijn aangelegd.
Na de oorlog zijn delen van de (westelijke) omwalling geëgaliseerd en gebouwen gesloopt in verband met de bouw van een gepland, maar niet gerealiseerd zendstation. Er zijn toen meerdere bouwwerken verwijderd, waaronder in ieder geval de bomvrije gebouwen B (kazerne), E en F en een aantal groepsschuilplaatsen. In 1960 is Fort Blauwkapel als vestingwerk opgeheven (gedeclassificeerd). Ook daarna hebben weer wijzigingen in de aanleg plaatsgehad, met onder meer de sloop van woningen en een fabriekje. Het westelijk deel van het dorp raakte toen vrijwel onbebouwd; alleen een aantal panden tegenover de Kapeldwarsweg bleef staan. De weg Utrecht-Hilversum leidde dwars door het fort - via de Kapelweg.- De begeleidende sloot is daartoe grotendeels gedempt (alleen het zuidelijkste gedeelte (ca. 25 m lang) resteert, of is later hersteld). In meer recente jaren hebben diverse wijzigingen op Fort Blauwkapel plaatsgevonden, waaronder een verruiming van de woonfunctie: zo zijn ten westen van de Kapelweg nieuwe woningen - merendeels in historiserende trant - gebouwd. Tevens verrees op de plaats van de voormalige fabriek een nieuw bedrijfspand. Verder is het kleine ravelijn aan de noordzijde van het fort grotendeels afgegraven. Aan de oostzijde van de Kapelweg, achter de beide woonhuismonumenten en nabij de kapel verrees nieuwbouw in moderne trant. Een blokje laat-19de-eeuwse woningen met geknikt zadeldak achter de kapel bleef hier behouden. Een ter plaatse van de vroegere brug aan de noordzijde van het fort aangelegde dam is eind 2003 opgeruimd; de weg is oostelijk omgeleid over een nieuwe, enigszins naar historische voorbeelden gemodelleerde brug, terwijl ook de brug aan de zuidzijde van de Kapelweg is vervangen. Hiermee heeft het beschermd dorpsgezicht Fort Blauwkapel een aanzienlijke verandering ondergaan, waarbij het groene en kleinschalige karakter werd versterkt. De begrenzing van het beschermde dorpsgezicht is praktisch gekozen en volgt niet de grens van de oorspronkelijke Militaire Landsgrond, maar loopt langs de spoorweg die in 1921 werd gerealiseerd. Het Fort Blauwkapel is thans ingesloten door spoor- en autowegen, maar het is een 'groene oase' in dit 'verkeerslabyrint'. Van niet of moeilijk meer in het veld herkenbare elementen of structuren kunnen nog resten of sporen in de bodem aanwezig zijn. De bescherming van de fortaanleg heeft betrekking op de op de bijbehorende kaart aangeduide percelen; een deel van het hart van het fort blijft buiten de bescherming als Rijksmonument.
Ligging en relatie
Ten westen en noordwesten van Blauwkapel liggen de forten De Klop (1819-1821) en De Gagel (1819-1821). Samen met de zuidelijker gelegen forten De Bilt (1816-1819), Vossegat (1817-1819) en de vier Lunetten op de Houtense Vlakte (1819-1826), maakten de beide eerste en Fort Blauwkapel deel uit van de linie versterkingen uit de eerste bouwperiode van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die voornamelijk bedoeld was om de kwetsbare accessen rondom Utrecht te versterken. Al deze werken hadden ten doel de wegen en kaden die (aan de noordoostkant van Utrecht) door de inundatiezone liepen, zo veel mogelijk af te sluiten en te verdedigen. Als het tegelijk om zogenoemde keerkaden ging, waren ze tevens bedoeld om het doorsteken daarvan te beletten. De forten werden derhalve dwars over de wegen / kaden / dijken aangelegd. In de derde bouwperiode (ca. 1867-1870) werd een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Fort Ruigenhoek (1869-1870) en Fort Voordorp (1869-1870) uit deze tweede linie liggen ten noorden en ten oosten van Blauwkapel. Samen vormden zij een sterke verdediging om een eventuele vijand verder van de noordoostzijde van Utrecht verwijderd te houden en zo beschieting van de stad ineffectief te maken. Vooral aan de noord- en oostzijde is de relatie met het schootsveld en de inundatiezone nog herkenbaar. Fort Blauwkapel had de volgende functies: verdediging de Maartensdijkseweg en de waterkeringen in het omringende inundatiegebied; samen met de forten Ruigenhoek en Voordorp de vijand zover mogelijk van de oostzijde van Utrecht houden; verdediging van o.a. de Voordorpsedijk, wanneer bij vorst de vijand over het ijs zou (kunnen) oprukken; fungeren als hoofdsteunpunt van de verdediging van het vak Biltstraat-De Gagel. Vanaf het derde kwart van de 19de eeuw kwam daar nog de verdediging van de accessen van de spoorwegen Amersfoort-Utrecht en Hilversum-Utrecht bij.
Omschrijving complex
Het ongeveer 15,5 ha beslaande complex FORT BLAUWKAPEL bestaat in hoofdzaak uit een vierhoekig, asymmetrisch aardlichaam met vier van oorsprong hoekige bastions, en het omvat verder een afzonderlijk gelegen en omgracht reduit in de keel en de rest van een klein ravelijn aan de noordzijde; het totaal is omgeven door een natte gracht. Het werk omvat - behalve delen van het erin opgenomen gelijknamige gehucht - onder meer enkele aardgedekte bomvrije gebouwen, een bakstenen fortwachterswoning, enige betonnen (groeps)schuilplaatsen, opslagloodsen, sporen van twee loopgraven en een wegenstructuur. Direct buiten de natte gracht bevinden zich nog de buitenoevers en onderdelen van de omleidingsweg. Fort Blauwkapel en verschillende onderdelen laten de redenen voor de aanleg ervan nog goed zien, hoewel een deel van aanleg en inrichting aanzienlijk is gewijzigd en gemoderniseerd.
De bescherming van Fort Blauwkapel betreft de volgende complexonderdelen:
- FORTAANLEG MET AARDWERKEN WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN EN BETONNEN EN GEMETSELD WERK, MET REDUIT EN REST RAVELIJN, MET NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (RELICTEN VAN OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN EN MET GEBOUWDE EN AANGELEGDE ONDERDELEN
- BOMVRIJ WACHTHUIS A op het reduit
- BOMVRIJE KAZERNE C
- FUNDAMENT van BOMVRIJ (WACHT)GEBOUW D
- BOMVRIJ GEBOUW G / SCHUILPLAATS
- BOMVRIJ GEBOUW L / VERBRUIKSMAGAZIJN
- BOMVRIJ GEBOUW H / SCHUILPLAATS
- BOMVRIJ GEBOUW I / SCHUILPLAATS
- BOMVRIJ GEBOUW M / VERBRUIKSMAGAZIJN
- FORTWACHTERSWONING
- LOODS / BARAK (a1)
- HOUTEN LOODS (a3)
- TWEE SCHUILPLAATSEN TYPE 1918 / I
- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P
- RESTANTEN VAN LOOPGRAVEN
- 6 BETONBLOKKEN VAN (TANK)VERSPERRINGEN
- BRUG (naar reduit)
Waardering complex
Het complex FORT BLAUWKAPEL is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking (20ste eeuw).
Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een (op basis van een oudere veldversterking) gerealiseerd fort, met aardwerken uit de periode 1818-1821, dat vanaf het midden van de 19de eeuw in fasen is gemoderniseerd en dat wordt gekenmerkt door het zeldzame, erin opgenomen zijn van een ouder gehucht, namelijk Blauwkapel.
* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Fort de Klop en Fort de Gagel, Fort de Bilt, Fort Ruigenhoek en Fort Voordorp. Met name aan de noord- en de oostzijde zijn nog belangrijke relaties met schootsveld en inundatiezone herkenbaar.
* Archeologische waarden vanwege de (mogelijk) in de bodem aanwezige resten en/of sporen van oudere bouwfasen, opstelplaatsen voor geschut, loopgraven, aardwerken, waterwerken, versperringen en dergelijke en van oudere bewoning en bebouwing en daarmee verband houdende zaken, waaronder het Huis te Veen op het zuidwestelijk deel van het fort.
* Er is sprake van een deels herkenbare relatie met de voormalige schootsvelden en inundatievelden.
* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen, kenmerken en vele omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren.
* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdzaken van de toestand in de jaren '70 van de 19de eeuw zijn bewaard.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Versperring | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
– | – | – | – | Utrecht | Fort Blauwkapel | – | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Versperring | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | H | 1800 | – | Utrecht |
– | H | 1624 | – | Utrecht |
– | H | 2217 | – | Utrecht |
– | H | 203 | – | Utrecht |
– | H | 2208 | – | Utrecht |
– | H | 2179 | – | Utrecht |