Inundatiekanaal Tiel, Tiel

Doorlaatsluis / Damsluis / Schotbalkenkering / Brug (Kruisstraat).

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

DOORLAATSLUIS / DAMSLUIS / SCHOTBALKENKERING / BRUG (Kruisstraat) met drie doorlaten en bestaande uit een tweetal landhoofden en twee tussenhoofden. Over de sluis / kering ligt een brug die sterke overeenkomst vertoont met de brug over de Inlaatsluis / Rivierwaterkering in de Ophemertsedijk. Het geheel van sluis en brug is vergelijkbaar met de Doorlaatsluis / Damsluis / Schotbalkenkering (Lingedijk / Lingeweg). Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen en kanalen, waarmee het noodzakelijke peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. Er werden vele verschillende typen sluizen toegepast, afhankelijk van de plaats waar ze in het systeem functioneerden. Soms werden reeds bestaande scheepvaart-, uitwaterings- of keersluizen gebruikt, maar ook zijn er vele nieuwe gebouwd of bestaande (sterk) aangepast. De Doorlaatsluis / Damsluis / Brug (Kruisstraat), (tevens in het verlengde van de Rhenooylaan) bij Tiel behoort tot de nieuw, speciaal voor dit doel gebouwde werken. Het betreft een in het Inundatiekanaal gebouwde doorlaat, die in noodgevallen kon worden gesloten door het neerlaten van schotbalken. De sluis met brug was voor gecombineerde militaire en civiele doeleinden gebouwd als onderdeel van de wat toen al de Kruisstraat heette, één van de verbindingen naar Passewaaij. In of rond 2012 hebben belangrijke restauratiewerken plaatsgevonden aan het werk.

Omschrijving

DOORLAATSLUIS / DAMSLUIS / SCHOTBALKENKERING / BRUG (Kruisstraat) bestaande uit twee gemetselde landhoofden met aan weerszijden aflopende en uitstaande vleugelmuren. Tussen de beide hoofden twee tussenhoofden die de doorlaat in drie gelijke delen verdelen. De totale overbrugging van het werk bedraagt ongeveer 20 m, waarvan ca. 3 x 5 m voor de doorlaten. De tussenhoofden zijn aan beide zijden granaatvormig gepunt en voorzien van een natuurstenen versterking. Aan de oostzijde (Waalzijde) van de brug zijn in de (tussen)hoofden steeds twee schotbalkensponningen uitgespaard. Bovenop de hoofden later aangebracht beton met ijzeren versterking. Over de sluis een niet authentieke, maar vrijwel zeker wel vooroorlogse BRUG, uitgevoerd als betonnen plaatbrug met ter weerszijden dubbele, ronde, ijzeren leuningen op vlakke, ijzeren, in beton gegoten balusters. De lengte van de brug is ongeveer 20 m, de breedte ca. 4 m.

Waardering

De DOORLAATSLUIS / DAMSLUIS / SCHOTBALKENKERING / BRUG (Kruisstraat) is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw).

Het betreft hier een aan de militair-strategische en civiele bouwkunde gerelateerde uiting van historische waterbouwkunde, waarvan de samenstellende delen dienen als afsluitbare waterdoorlaat, respectievelijk oeververbinding.

* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex en hiervan in het bijzonder met de vergelijkbare Doorlaatsluis / Damsluis / Schotbalkenkering / Brug (Lingedijk / Lingeweg).

Het werk is gaaf bewaard omdat hoofdvorm en belangrijke delen van de detaillering nog authentiek aanwezig zijn of in gerestaureerde vorm herkenbaar zijn.

Het werk is representatief omdat het - ondanks het op het moment van waarneming ontbreken van schuiven - in belangrijke mate gave staat de werking van het systeem van waterinlaat vanuit de rivier kan laten zien.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
532483
Complexnaam
Inundatiekanaal Tiel
Provincie
Gemeente
Plaats
Complexomschrijving

Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX INUNDATIEKANAAL TIEL

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie, die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière en wordt gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Dit typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie, uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen Prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische ruimtelijke en fysieke omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten door inlaat met behulp van sluizen of via het doorsteken van dijken. Als voeding konden vooral dienen de Vecht (zowel vanuit de Zuiderzee als vanuit de Lek), de grote rivieren (m.n. de Neder-Rijn / Lek) en de Linge. Aan het functioneren en de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' van waterlinies werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde ook de laatste versie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde, (nieuwe) Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn 'Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie' beschrijft beschreef Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleitte hij een oostwaartse verlegging ervan de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen. De stad zou dan, beschermd worden door een aaneenschakeling van 'voorposten'. Dit niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie zou gaan worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: "La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire." Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan toen echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het ontstaan van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff een nota in waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie - toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere 'accessen' afsloten door ze onder vuur te kunnen houden. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken Jzn., inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff, als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826), de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie. Aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus werd opdracht gegeven voor de bouw van een fortenkring om Utrecht, dus voor de 'droge' plannen. Van Muiden tot aan Vesting Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te lopen tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Ten zuiden hiervan sloot de nieuwe Waterlinie aan op een waterbarrière die al in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenoemde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plaatsen werden (vermoedelijk door Blanken uitgevonden en ontworpen) waaierdeursluizen gebouwd. Deze sluizen, die ook tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties / doeleinden. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten (eigenlijk: forttorens) bij de rivieraccessen, waarna tussen 1867-1872 op vele plaatsen in de Linie verbeteringen plaatsvonden. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd, alle bestaande uit (gesloten) aardwerken met daarbinnen aard gedekte gebouwen. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en zijn hiernaast (veld)versterkingen tussen (en op) de forten aangelegd met diverse typen werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Verder werden op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van enkele inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en - aan de overzijde van de Lek (Neder-Rijn) - tussen Vianen en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als zelfstandige staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Onder meer bij de rivieraccessen van Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde, bakstenen forttorens. In diezelfde periode kregen diverse kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l'épreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. Vanaf 1853 was de zogenoemde Kringenwet van kracht (overigens opvolger van een eerdere, uit 1814), die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkende bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen vóór, tijdens en na de Frans-Duitse oorlog, van 1870, brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapen-technisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge forttorens lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenoemde 'contrescarp' aangebracht, een halfrond gaande aanaarding van een dik kleipakket of anders een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking.

De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde na de uitvinding van geschut met 'getrokken loop' (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat veel werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die hierdoor in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom is verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek waterstaatkundige verbeteringen plaats voor eventuele inundaties rond Utrecht: zo kwam er een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en vonden er inlaatverbeteringen plaats bij vanaf Fort Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de voorgaande drie decennia sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de zogenoemde Vestingwet (1874) in. Deze kende onder meer prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. In acht jaar dienden nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie te worden verwezenlijkt. Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se répète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie opnieuw verouderd en dus onbetrouwbaar. Tevens bleken de forten niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. Om trefkans te verkleinen, moesten manschappen en geschut voortaan dan ook worden gespreid in het linielandschap. Forten vervulden intussen nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering' (camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de geld verslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent van de landsverdediging werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar 'levende defensie', met mobiele strijdkrachten die verspreid in de Linie in en vanuit veldversterkingen zouden moeten opereren om een (storm)aanval met de nieuwste wapens te weerstaan. Hiernaast moest echter ook rekening worden gehouden met een aantal waterstaatkundige veranderingen: de aanleg van het Merwedekanaal, rond 1890, was wel de belangrijkste. Het zorgde voor een belangrijke wijziging in het inundatiesysteem.

Ontwikkelingen vóór en in WO I, het Interbellum en WO II

Kort voor en in de eerste jaren van de 20ste eeuw zijn op meerdere plaatsen gemetselde en later ook betonnen onderkomens en opstellingsplaatsen voor geschut tot stand gebracht, waarbij met name experimenten met gewapend beton interessante resultaten gaven. Tijdens de mobilisatie van de Eerste Wereldoorlog werden (veld)versterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd, waarbij met name de gewapend betonnen Schuilplaatsen Type 1918 /I en /II in flinke aantallen tot stand kwamen en karakteristiek zijn. In het Interbellum zijn onder meer zware betonnen werken gebouwd volgens het zogenoemde 'Voorschrift Inrichten Stellingen, no. 77', uit 1928. 'VIS-kazematten' komen op meerdere plaatsen voor bij (nieuwe) accessen. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kwamen, naast honderden Groepsschuilplaatsen Type P, talrijke Gietstalen Koepelkazematten Type G gebouwd. Verder bepaalden onder meer loopgravenstelsels, 'groepsnesten', prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen (tankhindernissen) en tankgrachten het gezicht van de 'jongste' Waterlinie. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden. En last but not least: in en rond de jaren '30 zijn op diverse plaatsen toevoegingen, veranderingen en verbeteringen aan het inundatiesysteem tot stand gebracht. Zelfs het Noordzeekanaal ging een rol spelen in het netwerk van aanvoerwegen en water was in die tijd dan ook nog lang niet afgeschreven als weermiddel. De Nieuwe Hollandse Waterlinie verloor zijn militaire functie formeel in 1963, maar als grootschalig complex van infrastructurele waarden en als biotoop en bleef de Linie tot op heden van nationaal belang.

COMPLEX INUNDATIEKANAAL TIEL

Inleiding complex

Het complex INUNDATIEKANAAL TIEL is een vitaal onderdeel voor de inundatie van het uitgestrekte rivierpoldergebied ten oosten van de hoofdverdedigingslijn tussen Fort Everdingen aan de Lek nabij Vianen en de Vestingstad Gorinchem aan de Waal / Boven-Merwede. Het Inundatiekanaal vormt in feite een voeding vanuit de Waal voor de bovenstroom van de Linge, die bij Asperen kon worden afgedamd om inundaties te stellen. Het verdedigingssysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie was in de eerste plaats gebaseerd op het gecontroleerd onder water zetten van (grote) terreinoppervlakken. Gecontroleerde inundatie vergde een ingenieus systeem van waterwerken, zoals sluizen, stuwen en kanalen, waarmee het noodzakelijke peil snel en binnen nauwe grenzen gesteld en gehandhaafd kon worden. De wateraanvoer geschiedde vanuit en via natuurlijke wateren en/of via speciaal aangepaste of nieuw gegraven waterlopen - de zogenoemde inundatiekanalen. In het geval van de Linge betreft het een van nature aanwezige waterloop, waarvan de bovenloop omstreeks 1880 speciaal werd verlengd. Hierbij werd de rivier via een inlaatsluis in verbinding gebracht met de Waal om water gereguleerd en gecontroleerd naar stroomafwaarts gelegen inundatievelden te kunnen leiden. Aanvankelijk lagen er in de Waal aan de inlaat van het kanaal twee kribben, maar later is het aangrenzende terrein binnen zomerkades gebracht.

In het algemeen werden er in het kader van de Nieuwe Hollandse Waterlinie verschillende typen sluizen toegepast, afhankelijk van de plaats waar ze in het systeem functioneerden. Soms werden reeds bestaande scheepvaart-, uitwaterings- of keersluizen gebruikt, maar ook zijn er vele nieuwe gebouwd, of bestaande (sterk) aangepast. In het geval van de werken voor het Inundatiekanaal Tiel ging het om speciaal als inlaatsluis met brug gebouwde sluis ten zuiden van de stad en verder onder meer om enige bruggen annex keersluizen / schotbalkenkeringen. De grote inlaatsluis / rivierwaterkering / brug is geconstrueerd einde jaren '70 van de 19de eeuw. De sluis fungeerde als gecontroleerde inlaat vanuit de Waal. In de naoorlogse tijd is iets ten oosten van de sluis een nieuwe, in gewapend beton uitgevoerde inlaatsluis / duiker geconstrueerd die geen functie meer kreeg voor eventuele inundatie. De bouw van deze betonnen sluis ten oosten van de Inlaatsluis / Rivierwaterkering / Brug liet de vorm van de rivierinlaat van het kanaal intact, maar de ingreep was reden de betonnen inlaatsluis / duiker en de waterkering als mede de rivierinlaat oostelijk hiervan buiten de bescherming te houden. Het Inundatiekanaal is in totaal ongeveer 3000 m lang en heeft een vrijwel oost-westverloop. Vanwege de lengte van het kanaal en de nabijheid van een tamelijk uitgestrekt achterland van de stad waren er meerdere overbruggingen, terwijl ook de spoorweg van Elst naar Geldermalsen (1882) een brug vroeg. Deze bestaat intussen niet meer en is vervangen door een gewapend betonnen exemplaar dat met het spoortracé niet onder de bescherming valt. De werken in en om het Inundatiekanaal kenden vrijwel allemaal een gecombineerde civiele en militaire bestemming. In het recente verleden (in of rond 2012) zijn meerdere onderdelen van het complex gerestaureerd.

Ligging en relatie tot andere complexen Het complex INUNDATIEKANAAL TIEL ligt ten zuiden van Tiel en het verbond de bovenloop van de Linge in de tijd van aanleg buiten de stad om met de Waal. Nu grenzen ter weerszijden en over aanzienlijke lengte nieuwe woonwijken aan het kanaal en ligt het dus voor een deel niet meer vrij in het buitengebied. Er bestaat via de Linge een directe militaire relatie met de inundatiegebieden in de Vijfheerenlanden boven de Diefdijk(linie) en de westelijke Tielerwaard (achter Gorinchem). Vermoedelijk zijn er geen gebouwde versterkingen tot stand gekomen om de werken te verdedigen; in elk geval zijn ze niet bewaard gebleven. De Linge en de beide oevers van de Waal vormden weliswaar een natuurlijk acces naar het zuidelijk deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie; de inundatiezone was in dit gebied echter zeer breed, dus vermoedelijk vertrouwde men op de hoofdverdedigingslijn.

Omschrijving Complex

Het complex INUNDATIEKANAAL TIEL wordt gevormd door verschillende typen werken in en langs deze waterweg die is aangelegd ten behoeve van het sneller stellen van inundaties in het rivierpoldergebied ten oosten van de Diefdijk en de Nieuwe Zuider-Lingedijk c.a. Het vanaf omstreeks 1880 gegraven kanaal en de hiermee eveneens als inundatiekanaal fungerende rivier de Linge werden dankzij de werken een vitaal onderdeel in de landsdefensie. Onderdelen van en voorwaarden voor het inundatiesysteem zijn een nog bestaand ensemble van inlaatsluis / rivierwaterkering / brug bij de Ophemertsedijk, het inundatiekanaal met de begeleidende dijken, enige schotbalkenkeringen (met brug) bij de Kruisstraat en de Lingedijk/Lingeweg, een (rest van een) brug bij de Floraweg en enkele duikers. Tevens omvat het complex een in de jaren '20 of '30 bij de inlaatsluis / rivierwaterkering gebouwde sluiswachterswoning en twee annexe loodsen.

De bescherming van het complex INUNDATIEKANAAL TIEL omvat de volgende complexonderdelen:

- AANLEG VAN INUNDATIEKANAAL EN BEGELEIDENDE DIJKEN

- INLAATSLUIS / RIVIERWATERKERING / BRUG (Ophemertsedijk)

- DOORLAATSLUIS / DAMSLUIS / SCHOTBALKENKERING / BRUG (Kruisstraat)

- DOORLAATSLUIS / DAMSLUIS / SCHOTBALKENKERING (Lingedijk / Lingeweg)

- BRUG (Floraweg)

- GRONDDUIKER (Inundatiedijk-Zuid)

- DUIKER (Lingedijk)

- SLUISWACHTERSWONING

- HOUTEN SCHOTBALKENLOODS

- NISSENHUT / OPSLAGGEBOUW / MAGAZIJN

Waardering Complex

Het complex INUNDATIEKANAAL TIEL is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd. Tevens als uitdrukking van en herinnering aan de betekenis van de Linge en het Inundatiekanaal voor de landsverdediging.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de aan de militair-strategische doelen gelieerde weg- en waterbouwkunde, die gebaseerd is op het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw),

Het betreft hier een voorbeeld van een complex dat bestaat uit enkele sluizen van verschillend type, alle met civiele en militaire functies - en deze in combinatie met bruggen en een sluiswachterswoning.

* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging en functioneren binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en de onderlinge visuele en ruimtelijk-functionele relatie van de onderdelen en vanwege de samenhang met inundatiezones verder stroomafwaarts van de rivier.

* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds veel typerende fysieke onderdelen en kenmerken vertoont die destijds tot de aanleg van de werken aanleiding waren.

* Het complex is goed bewaard omdat de belangrijkste onderdelen van de fysieke infrastructuur in hun samenhang herkenbaar en deels ook functioneel zijn gebleven, terwijl de civiele functie van de werken is behouden.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Tiel Kruisstraat Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen Doorlaatsluis/damsluis/schotbalkenkering/brug
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
M 738 Tiel
M 737 Tiel
M 739 Tiel
Bouwperioden
Start Eind Notitie Beschrijving
1881 1886 vervaardiging
Naar boven