Voordorpsedijk 28, Utrecht,Groenekan

Cluster 35. Fortaanleg met caponniere en aardwerken.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

Inleiding

FORTAANLEG MET CAPONNIÈRE EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, ONDERBOUW BRUG, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDSWEGEN EN MET VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE ZONE als basale onderdelen van Fort Voordorp. Forten werden gewoonlijk geconstrueerd op basis van vooraf aangebrachte aardlichamen die als een fundering fungeerden en wegzakken in (een natte en slappe) bodem moesten voorkomen. Bij de bouw van de forten is, behalve dit gewoonlijk al tactisch 'voorgevormde' aardlichaam - dat op zichzelf reeds een weerbare rol kon vervullen - ook nog een specifieke aanleg gerealiseerd die bedoeld was om de defensieve kracht te vergroten, de veiligheid van de bezetting te waarborgen en intern en extern transport en verkeer te vergemakkelijken. Zo ontstonden er onder meer aarden dekkingen voor verschillende bouwwerken, om ze minder kwetsbaar te maken voor inslagen van vijandelijk vuur, aarden wallen die de bebouwing en open terreinen dekten en de contouren bepaalden en bestrate paden en appelplaatsen. Forten waren omgeven door (natte) grachten om eventuele nadering van de omwalling of het fortterrein tot het laatst toe te belemmeren. De forten waren gewoonlijk slechts te bereiken via een of meerdere bruggen of via een smalle landengte. Waar om waterstaatkundige of andere redenen een permanente directe verbinding tussen binnen- en buitengebied bestond, was deze zodanig uitgevoerd dat hij niet of slechts met de grootste moeite te passeren was. Toepassing van zogenoemde ezelsruggen, monniken (vooral bij vestingen) en / of hekwerken was hierbij gebruikelijk. Langs de buitenzijde van de grachten lag vaak een weg of pad, dat zowel in de vorm van een gedekte weg kon zijn aangelegd, als ook wel gelijk met, of zelfs boven maaiveldniveau. Deze wegen of paden konden verschillende functies hebben, uiteenlopend van openbare weg tot onderhoudspad, en ook van militaire gedekte weg tot exclusieve toegangsweg naar het fort. Buiten de natte gracht bevindt zich bovendien vaak een (van oudsher en nog ten dele) met grenspalen als zodanig aangemerkte zone waarover het Ministerie van Oorlog zeggenschap had, de Militaire Landsgrond.

Fort Voordorp vormde geen uitzondering op dit principe, maar er was geen glacis langs de wegen rond het fort, terwijl de Militaire Landsgrond zich - behalve in de vorm van enige tuingrond aan de zuidzijde - niet buiten de (onderhouds)wegen uitstrekte. Een niet veel voorkomend feit was de tamelijk ingrijpende wijziging van het fort vanaf 1878, waarbij niet alleen de frontzijde enigszins in zuidelijke richting werd gedraaid, maar ook de oppervlakte van het aardlichaam afnam en de trapeziumvorm verdween. Een toevoeging uit deze periode is de caponnière, centraal aan de (nieuwe) frontzijde. Een caponnière is een vooruitgeschoven verdedigingswerk (met driehoekige opzet), mede tot stand gebracht als (flank)bescherming van een wal of courtine. Resten of sporen van de oudere aanleg of andere waarden kunnen nog in de bodem aanwezig zijn. Het fort was van oudsher bereikbaar via een brug over de gracht aan de zuidwestzijde; deze is intussen vervangen is door een jonger exemplaar, waartoe de bestaande onderbouw is gebruikt. Een deel van de wallen is gereconstrueerd, maar de aanleg van de op maaiveldhoogte gelegen delen van het fort is grotendeels benut voor de aanleg van parkeervoorzieningen. Mogelijk bevinden zich hier nog wel sporen of resten van de vroegere aanleg. Tevens heeft centraal op het werk nieuwbouw plaatsgevonden ten dienste van de functie als vergader- en congreslocatie. Inundatiegebied en schootsveld zijn nog tamelijk goed herkenbaar.

Omschrijving

FORTAANLEG MET CAPONNIÈRE EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, ONDERBOUW BRUG, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDSWEGEN EN MET VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE ZONE (ca. 1869-1870, gewijzigd 1878-1879). In hoofdzaak driehoekig met hoekige bastions op het (noord)westelijk en het noordelijk bastion en een bastion met afgeronde hoeken aan de zuidzijde. Centraal aan de front- of oostzijde de puntige caponnière. Op het werk verschillende aardgedekte werken en resten of sporen van opstelplaatsen voor geschut (emplacementen). Langs de buitenrand van het fort is een aarden wal aangelegd, waarin en waartegen bomvrije bouwwerken, waaronder een poterne als onderdeel van de caponnière. In de aanloop tot de Tweede Wereldoorlog heeft een deel van de wallen aan de zuidoostzijde ten dele plaats gemaakt voor de bouw van enige Groepsschuilplaatsen Type P. Het fort wordt omgeven door een ruime gracht die de contouren van het de vroegere fortaanleg volgt en die wordt begrensd door het onderhoudspad (zuidzijde) en de omleidingsweg (Voordorpsedijk, noordzijde). In de gracht gemetselde brughoofden en pijlers. Tot de aanleg behoort ook de oorspronkelijk met grenspalen als zodanig aangemerkte zone waarover het Ministerie van Oorlog de zeggenschap had, de Militaire Landsgrond.

Waardering

FORTAANLEG MET CAPONNIÈRE EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, ONDERBOUW BRUG, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDSWEGEN EN MET VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE ZONE van het Fort Voordorp is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).

Het onderdeel is een voorbeeld van een grotendeels aarden aanleg, met aarden dekkingen voor bouwwerken met verschillende functies uit de periode 1869-1870, verbeterd en aangepast rond 1878 en in 1939-1940.

* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige resten of sporen van oudere bouwfasen, opstelplaatsen voor geschut, loopgraven, aardwerken, waterwerken, wegen en dergelijke.

* Ensemblewaarde en situationele waarden door de ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en door de herkenbare relatie met het schootsveld en de inundatiezone.

* Het onderdeel is representatief omdat het een voorbeeld is van een fort dat kort na de eerste aanleg in 1869/70 reeds in 1878 aan nieuwe omstandigheden en vereisten is aangepast en daarvan nog vele kenmerken vertoont.

* Het onderdeel is goed bewaard omdat een deel van de aanaardingen, het aangepaste grondplan, de gracht en het onderhoudspad grotendeels onveranderd bewaard zijn gebleven.

Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland

Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.

Locatie

Monumentnummer
532352
Complexnaam
NHW-Fort Voordorp
Provincie
Gemeente
Complexomschrijving

Cluster 35. Complexomschrijving.

NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE

COMPLEX FORT VOORDORP

Inleiding

De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie, die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière en wordt gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Dit typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie, uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen Prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische ruimtelijke en fysieke omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten door inlaat met behulp van sluizen of via het doorsteken van dijken. Als voeding konden vooral dienen de Vecht (zowel vanuit de Zuiderzee als vanuit de Lek), de grote rivieren (m.n. de Neder-Rijn / Lek) en de Linge. Aan het functioneren en de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' van waterlinies werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde ook de laatste versie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.

Een verbeterde Waterlinie

De grond- en waterslag voor een verbeterde, (nieuwe) Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn 'Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie' beschrijft beschreef Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleitte hij een oostwaartse verlegging ervan de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen. De stad zou dan, beschermd worden door een aaneenschakeling van 'voorposten'. Dit niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie zou gaan worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: "La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire." Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan toen echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het ontstaan van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden, in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff een nota in waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie - toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.

Bouwen aan een perfect systeem

Evenals de 'oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere 'accessen' afsloten door ze onder vuur te kunnen houden. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken Jzn., inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff, als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826), de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie. Aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus werd opdracht gegeven voor de bouw van een fortenkring om Utrecht, dus voor de 'droge' plannen. Van Muiden tot aan Vesting Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te lopen tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Ten zuiden hiervan sloot de nieuwe Waterlinie aan op een waterbarrière die al in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenoemde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plaatsen werden (vermoedelijk door Blanken uitgevonden en ontworpen) waaierdeursluizen gebouwd. Deze sluizen, die ook tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties / doeleinden. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten (eigenlijk: forttorens) bij de rivieraccessen, waarna tussen 1867-1872 op vele plaatsen in de Linie verbeteringen plaatsvonden. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd, alle bestaande uit (gesloten) aardwerken met daarbinnen aard gedekte gebouwen. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en zijn hiernaast (veld)versterkingen tussen (en op) de forten aangelegd met diverse typen werken van gewapend beton.

Bouwfasen in de negentiende eeuw

Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Verder werden op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van enkele inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en - aan de overzijde van de Lek (Neder-Rijn) - tussen Vianen en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als zelfstandige staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Onder meer bij de rivieraccessen van Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde, bakstenen forttorens. In diezelfde periode kregen diverse kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l'épreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. Vanaf 1853 was de zogenoemde Kringenwet van kracht (overigens opvolger van een eerdere, uit 1814), die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkende bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen vóór, tijdens en na de Frans-Duitse oorlog, van 1870, brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapen-technisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge forttorens lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenoemde 'contrescarp' aangebracht, een halfrond gaande aanaarding van een dik kleipakket of anders een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking.

De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde na de uitvinding van geschut met 'getrokken loop' (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat veel werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die hierdoor in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom is verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek waterstaatkundige verbeteringen plaats voor eventuele inundaties rond Utrecht: zo kwam er een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en vonden er inlaatverbeteringen plaats bij vanaf Fort Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de voorgaande drie decennia sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de zogenoemde Vestingwet (1874) in. Deze kende onder meer prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. In acht jaar dienden nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie te worden verwezenlijkt. Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se répète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie opnieuw verouderd en dus onbetrouwbaar. Tevens bleken de forten niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. Om trefkans te verkleinen, moesten manschappen en geschut voortaan dan ook worden gespreid in het linielandschap. Forten vervulden intussen nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering' (camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de geld verslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent van de landsverdediging werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar 'levende defensie', met mobiele strijdkrachten die verspreid in de Linie in en vanuit veldversterkingen zouden moeten opereren om een (storm)aanval met de nieuwste wapens te weerstaan. Hiernaast moest echter ook rekening worden gehouden met een aantal waterstaatkundige veranderingen: de aanleg van het Merwedekanaal, rond 1890, was wel de belangrijkste. Het zorgde voor een belangrijke wijziging in het inundatiesysteem.

Ontwikkelingen vóór en in WO I, het Interbellum en WO II

Kort voor en in de eerste jaren van de 20ste eeuw zijn op meerdere plaatsen gemetselde en later ook betonnen onderkomens en opstellingsplaatsen voor geschut tot stand gebracht, waarbij met name experimenten met gewapend beton interessante resultaten gaven. Tijdens de mobilisatie van de Eerste Wereldoorlog werden (veld)versterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd, waarbij met name de gewapend betonnen Schuilplaatsen Type 1918 /I en /II in flinke aantallen tot stand kwamen en karakteristiek zijn. In het Interbellum zijn onder meer zware betonnen werken gebouwd volgens het zogenoemde 'Voorschrift Inrichten Stellingen, no. 77', uit 1928. 'VIS-kazematten' komen op meerdere plaatsen voor bij (nieuwe) accessen. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kwamen, naast honderden Groepsschuilplaatsen Type P, talrijke Gietstalen Koepelkazematten Type G gebouwd. Verder bepaalden onder meer loopgravenstelsels, 'groepsnesten', prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen (tankhindernissen) en tankgrachten het gezicht van de 'jongste' Waterlinie. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden. En last but not least: in en rond de jaren '30 zijn op diverse plaatsen toevoegingen, veranderingen en verbeteringen aan het inundatiesysteem tot stand gebracht. Zelfs het Noordzeekanaal ging een rol spelen in het netwerk van aanvoerwegen en water was in die tijd dan ook nog lang niet afgeschreven als weermiddel. De Nieuwe Hollandse Waterlinie verloor zijn militaire functie formeel in 1963, maar als grootschalig complex van infrastructurele waarden en als biotoop en bleef de Linie tot op heden van nationaal belang.

COMPLEX FORT VOORDORP

Inleiding complex

Het complex FORT VOORDORP behoort tot de vooruitgeschoven linie ten noordoosten van Utrecht. Het fort ligt in het hart van de ruwweg van westnoordwest naar oostzuidoost lopende Voordorpsedijk tussen Fort Blauwkapel en het dorp De Bilt. De Voordorpsedijk is bij de fortaanleg, in 1869, om het fort heen geleid, waarbij het primaat al snel op de weg aan de noordzijde kwam te liggen. De bouw stond onder leiding van 1e luitentant P.C. Kool en luitenant Van Thije Hannes. Het fort was gebouwd volgens een onregelmatige, gebastioneerde trapeziumvorm met bomvrije kazerne, remise en schuilplaatsen en met de frontzijde gericht naar het noordnoordoosten. De vier bastions waren puntig uitgevoerd. In 1878 zijn de gebouwen op het fort ten dele afgebroken en is de vorm van het aardwerk sterk gewijzigd, zodat meer vuurmonden konden worden geplaatst ter verdediging van het acces van de spoorlijn Utrecht-Amersfoort en om opstelling van geschutsbatterijen in het bos bij De Bilt tegen te gaan. De noordelijke en oostelijke walgedeelten werden in 1878-1879 zodanig veranderd, dat een flauw geknikte wal en dito vuurlijn ontstond, terwijl het puntige karakter van de het noordwestelijke en het zuidoostelijke bastion werd afgezwakt. Het aantal vuurmonden geschut dat op het noordoosten gericht was, kon daardoor aanzienlijk worden uitgebreid. Centraal tegen de nieuwe wal bouwde men vervolgens een puntvormige uitbouw, een zgn. caponnière ,die met een remise werd uitgerust en met een zware gronddekking bescherming gaf aan de 4 stukken geschut. De hoofdvorm werd hiermee eerder driehoekig, met een caponnière als 'uitbouw'. De omringende gracht bleef min of meer trapeziumvormig. Om het geschut naar de emplacementen achter de caponnière te transporteren was het noodzakelijk onder de 8 meter hoge wal een 38 meter lange tunnel - een poterne - te construeren. De zuidwestelijke zijde van het fort die aanvankelijk gedeeltelijk open was, kreeg ook hoge wallen, om een beschieting in de rug vanaf de Biltsestraatweg te bemoeilijken. Het fort had als hoofddoel het acces Voordorpsedijk, dat ook dienst deed als inundatiekering, inclusief een aantal duikers en sluisjes, af te sluiten en te bewaken. Hiernaast kon het flankerend vuur uitbrengen op de spoorlijn Utrecht-Amersfoort en diende het ter ondersteuning van Fort Blauwkapel en voor de bestrijking van de Biltsestraatweg. In 1960 is Fort Voordorp opgeheven als militair werk, waarop een tijd van verwaarlozing aanving. In 1998 werd het fort deels gerestaureerd en in 2000 is door een grote verbouwing de ruwe vorm van het fort in de toestand van na 1878 hersteld. Momenteel wordt het gebruikt als evenementenlocatie voor de zakelijke markt, waartoe de vlakke delen en gedeelten van enige voormalige aardwerken grotendeels zijn ingericht als parkeerplaatsen en ook doorbraken en gedeeltelijke nieuwbouw hebben plaatsgevonden tegen en achter de voormalige Bomvrije Kazerne A. Het casco van een aantal onderdelen is tamelijk gaaf, maar het interieur verloor een deel van de kenmerken in het kader van de functiewijziging.

Ligging en relatie

Fort Voordorp ligt op de as van de Voordorpsedijk en vormt samen met de Forten Ruigenhoek (noord), Hoofddijk (oost), Rijnauwen en Vechten (zuid) de zogenoemde tweede fortenlinie rond Utrecht, die gebouwd werd in de periode 1867-1871 en gelegen was op een afstand van 3500-4000 meter van de toenmalige stadsrand. Fort Voordorp ligt in deze linie op het noord-oostelijke punt. Vanwege het verbeterde getrokken geschut voldeed de eerste fortenlinie (De Gagel, De Klop, Blauwkapel, De Bilt, Vossegat en de Lunetten) uit 1816-1826 niet meer; deze forten lagen te dicht tegen de standsrand. In de nabijheid van het Fort Voordorp - in het bijzonder aan de oostzijde - zijn talrijke schuilplaatsen van gewapend beton uit de mobilisatieperiode 1939-1940 opgetrokken. De relatie met voormalige schootsvelden en inundatiezone is tamelijk goed intact, wat mede te danken is aan ligging in het open gebied tussen Utrecht en De Bilt. Inundatiegebied en schootsveld zijn nog tamelijk goed herkenbaar.

Omschrijving complex

Het complex FORT VOORDORP bestaat in hoofdzaak uit een bijna driehoekig, deels gereconstrueerd aardlichaam met als markant onderdeel een naar het noordoosten gerichte caponnière, het geheel voorzien van een aantal gebouwde elementen. Het fort is vanaf 1869 tot stand gebracht tijdens de derde aanlegfase van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (1867-1871), maar werd al vanaf 1878 sterk gewijzigd door gedeeltelijke sloop van bouwwerken om de frontzijde van het fort meer in oostelijke richting te draaien. Tot het complex behoren onder meer 19de-eeuwse elementen als een bomvrije kazerne, een dubbele remise, en enkele bomvrije magazijnen, een loods en groepsschuilplaatsen uit de periode 1939-1940. Buiten de fortgracht staat een eveneens 19de-eeuwse fortwachterswoning. Er kunnen zich resten of sporen van oudere bouwfasen en andere elementen in de bodem bevinden.

De bescherming van het complex Fort Voordorp betreft de volgende complexonderdelen:

- FORTAANLEG MET CAPONNIÈRE EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, ONDERBOUW BRUG, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDSWEGEN EN MET VAN OUDSHER DOOR STENEN PALEN AANGEDUIDE MILITAIRE ZONE

- BOMVRIJE KAZERNE A

- POTERNE EN BOMVRIJ BOUWWERK B / CAPONNIÈRE

- DUBBELE REMISE C

- MAGAZIJN D

- MAGAZIJN E

- HOUTEN BERGLOODS (a)

- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P

- FORTWACHTERSWONING

Waardering complex

Het complex FORT VOORDORP is van algemeen belang vanwege:

* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.

* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).

Het betreft hier een complex dat een voorbeeld is van een fort uit de jaren 1869-1870 dat vanaf 1878 is gemoderniseerd en dat vooral is aangelegd als accesverdediging en ter verdediging van inundatiemiddelen.

* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.

* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige resten of sporen van oudere bouwfasen, opstelplaatsen voor geschut, loopgraven, aardwerken, waterwerken, wegen en dergelijke.

* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de Forten Ruigenhoek, De Bilt en Blauwkapel, alsmede tot de accessen van de Voordorpsedijk en de spoorweg Amersfoort-Utrecht. Ook is hier sprake van een tamelijk gave relatie met het schootsveld en het inundatiegebied.

* Het complex is representatief omdat het nog steeds een aantal fysieke onderdelen, kenmerken en vele omgevingskenmerken vertoont die destijds tot de bouw aanleiding waren.

* Het complex is wat betreft casco van enkele bouwwerken - dankzij restauratie - in tamelijk gave conditie, omdat een belangrijk aantal hoofdzaken van de toestand in de jaren '80 van de 19de eeuw en de jaren '40 van de 20ste eeuw goed herkenbaar zijn gebleven.

Eigenschappen

Functies
Functie Hoofdcategorie Subcategorie Functietype Is hoofdfunctie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen oorspronkelijke functie Ja
Adressen
Straat Getal Achtervoegsel Postcode Plaats Locatie Situatie Is hoofdadres
Voordorpsedijk 28 3737 BK Groenekan BY Ja
Types
Hoofdcategorie Subcategorie Beschrijving Notitie
Verdedigingswerken en militaire gebouwen Fort, vesting en -onderdelen
Percelen
Kadastraal perceel Kadastrale sectie Kadastraal object Appartement Kadastrale gemeente
N 1778 Maartensdijk
N 1770 Maartensdijk
N 1769 Maartensdijk
N 1854 Maartensdijk
N 1713 Maartensdijk
N 1862 Maartensdijk
N 1859 Maartensdijk
Naar boven