In 1860 tegen de oude, reeds beschermde toren (apart monumentnummer 32726) in schoon metselwerk opgetrokken, vijf traveeën lange kerkzaal onder met leien gedekt zadeldak en met tegen de vijfzijdige sluiting een lagere, vlakgedekte, driezijdig gesloten consistoriekamer. De gevels zijn geleed door eenmaal versneden, kepervormig afgedekte steunberen, zijn afgesloten met (opklimmende) rondboogfriezen en hebben per travee een rondboogvenster met uit de bouwtijd daterende fraaie houten traceringen. Inwendig zijn de traveeen gescheiden door op consoles - opgenomen in brede, rondomlopende, geprofileerde vensterbanklijst - rustende colonnetten, waarop de ribben van het in stucwerk uitgevoerde netgewelf - segmentbooggewelf met insteekgewelfjes boven de vensters - neerkomen. Oorspronkelijk, sober bankenplan met herenbanken langs de zijgevels; uit de bouwtijd daterende preekstoel met neo-gotisch en neo-Lod.XIV snijwerk; orgel uit 1899 (in de jaren '60 gerestaureerd). Eenvoudig, doch goed voorbeeld van een midden 19e eeuws dorpskerkje.