Aan de rand van een hoger gelegen deel van de voormalige boezem van de Hollandsche IJssel DWARSHUISBOERDERIJ 'De Steenen Kamer' ligt beeldbepalend op de hoek van de Nedereindseweg (voorheen Noord IJsseldijk) en de Meerndijk. De in meerdere bouwperioden tot stand gekomen voormalige hofstede bestaat uit een wit geschilderd, gepleisterd dwarshuis met onderkelderde opkamer en voorhuis, onder een met rode Hollandse pannen gedekte zadeldak met schoorsteen op het midden van de nok. Haaks daarop staat met een lagere nokhoogte en flauwere dakhelling het uit schoon metselwerk opgetrokken bedrijfsgedeelte onder een zadeldak met rode Hollandse pannen. De oudste kern bestaat aan uit een met een tongewelf onderkelderde, opkamer, die blijkens het grote formaat kloostermop en de muurdikte mogelijk nog stamt uit het eind van de 15de of het begin van de 16de eeuw. Het betreft hier daadwerkelijk een zogenaamde 'stenen kamer', welke als oudste vorm van een stenen woonhuis, een vluchtmogelijkheid bood bij hoge waterstanden van de Hollandsche IJssel (zie: P. Nuyens, De burchtvrouwe van IJselstein, Historisch verhaal uit de dertiende eeuw, 'De Katholieke illustratie (23) 1889/90, 315). De kelder, toegankelijk via een trap in het voorhuis links van de schouw, heeft aan de oostzijde een in een nis geplaatst keldervenster. Plavuizen zijn toegepast voor de vloer en plint; in zuidoost hoek staat een gemetselde pekelbak. Aan het begin van de 17de eeuw (1602;1620 ?) hebben één of meerdere verbouwingen, dan wel uitbreidingen in westelijke richting plaatsgevonden. Het dwarshuis met niskastje in de opkamer en kloosterkozijnen met diefijzers in de oostelijke kopgevel kreeg toen zijn huidige hoofdvorm. Het uitgebouwde privaat ten zuiden van de opkamer wijst er op dat de opkamer het karakter kreeg van een 'herenkamer'. In 1762 wordt melding gemaakt van de 'De Steenenkamer' als herberg, ten behoeve waarvan waarschijnlijk aanpassingen hebben plaatsgevonden. Enkele schuiframen in de westelijke kopgevel stammen uit het eind van de 18de eeuw. De tegen de opkamer muur geplaatste 17de-eeuwse schouw is voorzien van 18de-eeuwse Delfts blauwe tegels en vervolgens in de 19de eeuw verkleind en gedeeltelijk bekleed met gemarmerde- en schildpadtegels. Blijkens een kadastrale kaart had de hofstede in 1819 reeds zijn huidige T-vormige plattegrondvorm. Wel is in de 19de eeuw het stalgedeelte herbouwd, waarbij voor de driebeukige indeling de bestaande ankerbalkgebinten zijn herbruikt en naar buiten gedraaid. Ook de kap van het woongedeelte is in deze periode vernieuwd met gebruikmaking van de oude vuren- en eikenhouten spanten. Dit blijkt uit de onlogische wijze van samenvoeging van staande- en liggende delen, voorzien van deels nog 16de-eeuwse telmerken.
De symmetrisch ingedeelde westelijke kopgevel van het woongedeelte is een tuitgevel met op de begane grond drie (vereenvoudigde) vierruitsschuiframen en op de verdieping in het midden een tweeruits stolpraam. De noordelijke langsgevel heeft ter plaatse van het voorhuis twee vierruitsschuiframen met luiken en ter plaatse van de opkamer twee hoger geplaatste, kleinere zesruitsschuiframen. De oostelijke kopgevel heeft eveneens een symmetrische opzet met in het midden een vroeg-20ste-eeuwse dubbel openslaande deur, waarvoor een betonnen trap is geplaatst. Rechts daarvan bevindt zich een keldervenster. Aan weerszijden van de deur zit een kloosterkozijn en in het midden van de zolder een vierruitsschuifraam. De zuidelijke langsgevel heeft aan de oostzijde een uitgebouwd privaat onder lessenaarsdak en aan de westzijde een uitgebouwd keukengedeelte onder lessenaarsdak, die aan de westzijde de entree bevat naar het voorhuis.