Fort Jutphaas 3, Nieuwegein
Cluster 50. Toegangsbrug.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX FORT BIJ JUTPHAAS
Inleiding
TOEGANGSBRUG van het Fort bij Jutphaas als ontsluiting van het fortterrein en gelegen aan de zuidwestzijde van het wachthuis. Het ophalen of verwijderen / vernietigen van bruggen is sinds de oudheid een probaat middel om indringers te weren. Niet alleen werd zo de doorgang of overtocht over een waterloop, een droge of een natte gracht of een terreindiepte belemmerd of vertraagd, maar ook moest een aanvaller zelf zorgen voor middelen om de barrière eventueel zelf te nemen. Houten bruggen waren relatief snel te vernietigen, desnoods door ze in brand te steken. Stenen en betonnen bruggen vergden een grotere en meer tijdrovende ingreep, al kon een springlading soms snel het gewenste effect sorteren. Met de komst van ijzeren bruggen - in de loop van de 19de eeuw op grote schaal toegepast in vele verschillende varianten - bleef de tweede mogelijkheid bestaan, maar verdween de eerste. Het opblazen van bruggen was kapitaalvernietiging en gebeurde alleen in uiterste noodzaak. Een manier waarop ijzeren bruggen afgesloten konden worden, was het uitnemen of ontoegankelijk maken van (kleine) delen ervan. De toegangsbrug van het Fort bij Jutphaas is uitgevoerd als een ijzeren brug op zware houten jukken, die op ongeveer tweederde is voorzien van een eveneens, ijzeren hekwerk. De brug is nog steeds in gebruik en is mede daarom gerestaureerd. De voorganger was voorzien van een centraal gelegen, uitneembaar deel. De toegang tot het wachthuis verliep, tot het dempen van de bijbehorende gracht, via een tweede, kleinere brug, aan de noordzijde van het wachthuis, die niet meer bestaat.
Omschrijving
De TOEGANGSBRUG van het Fort bij Jutphaas ligt iets ten zuidwesten van het wachthuis en verbindt van oudsher de zuidelijke helft van het forteiland, over de gracht, met het vasteland. De brug rust ter weerszijden op gemetselde hoofden en kent hiertussen drie houten jukken. De lengte bedraagt ongeveer 15 m en de breedte is ongeveer 3,50 m. Het brugdek bestaat uit houten planken; ter weerszijden hiervan zijn smeedijzeren leuningen aangebracht, die in 12 vakken zijn verdeeld, elk voorzien van diagonalen in honingraatstructuur. Aan de landzijde zijn drie vakken schuin wijder gesteld. Tussen het 9de en het 10de vak is boven een juk een gepunt hek in profielijzer aangebracht, dat buiten de brug uitsteekt.
Waardering
De TOEGANGSBRUG van het Fort bij Jutphaas is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw).
Het betreft hier een onderdeel dat een voorbeeld is van een brug als toegang tot het fort, maar dat van oorsprong de eerste van een tweetal te nemen waterhindernissen was.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot overige onderdelen van het complex.
* Het onderdeel is representatief (karakteristiek) omdat het duidelijk herkenbaar is als een 19de-eeuwse brug.
* Het onderdeel is goed bewaard omdat het - mede door restauratie en onderhoud - nog duidelijk de fysieke en functionele kenmerken vertoont die destijds tot de bouw aanleiding gaven.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 50. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX FORT BIJ JUTPHAAS
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
FORT BIJ JUTPHAAS
Inleiding complex
Het FORT BIJ JUTPHAAS dateert in eerste aanleg uit 1819-1820. Het fort is gelegen op de smalle, niet te inunderen stroomrug van een voormalige (Oude) Rijnloop, die als basis diende voor de Overeindseweg. Ter weerszijden van deze van oost naar west lopende weg - onderdeel verbinding van Houten naar Montfoort - werden in deze vroegste ontstaansfase van de Nieuwe Hollandse Waterlinie twee stervormige schansen aangelegd ter plaatse van en op de fundamenten van het vervallen kasteel Plettenburg. Tussen 1846 en 1848 zijn deze schansen omgevormd tot een fort en werd de Overeindseweg, die werd doorsneden door de Vaartse Rijn - vanaf omstreeks 1890 het Merwedekanaal - zuidelijk rond het fort omgeleid. Het fort vormde de verdediging van het acces van de Overeindseweg. Er werd in die periode een bomvrij en verdedigbaar wachthuis gebouwd als reduit. Door de aanleg van een beschermingswal ging het schootsveld van het geschut vanuit het wachthuis echter verloren. Dit geschut werd in emplacementen achter de hoofdwal gezet. Mede ten behoeve hiervan werden in 1871-1873 twee remises en twee magazijnen gebouwd. Tevens werd een fortwachterswoning opgetrokken, die tussen 1925 en 1935 is vervangen door een nieuwe dienstwoning. Door de aanleg van de Batterijen aan de Overeindseweg, in 1871-1873, kwam het fort in de tweede linie te liggen. Het fort behield echter verschillende functies. Zo diende het onder meer om - over de Batterijen aan de Overeindseweg heen - een eventuele aanvaller te bestoken. Verder kon het ondersteuning bieden aan deze batterijen of - als deze zouden zijn ingenomen - het verblijf van vijandelijke troepen op de batterijen verstoren en de inundatiewerken beschermen. Tevens had het fort de functie een eventuele aftocht van de troepen te dekken. De bezettingsmogelijkheid bestond in 1885 uit 128 man en 21 stukken geschut. Het fort is in de Tweede Wereldoorlog benut door de Duitse bezetter, die er een commandopost / zendstation vestigde voor de Kriegsmarine. Op het fort liggen een recente woning en een clubgebouw, die voor de bescherming niet van belang zijn. Het fort is thans ten dele omsloten door bedrijfsgebouwen en biedt zelf onder meer onderdak aan een wijnhandel.
Ligging en relatie met andere complexen
Het FORT BIJ JUTPHAAS is gelegen op de verbinding van Houten en Montfoort via de Overeindseweg. Het fort behoort tot de zogenaamde eerste bouwfase van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarin kwetsbare accessen rondom Utrecht werden afgesloten en verdedigd door middel van een fortenring met onder meer de iets naar het noordoosten gelegen Lunetten op de Houtense Vlakte (1819-1826). Ten zuiden van het Fort bij Jutphaas ligt het eveneens uit de eerste bouwperiode daterende Verdedigingswerk bij Vreeswijk (1820). Tevens bestaat een relatie met het nabijgelegen zuidpand van het Merwedekanaal, voorheen de Vaartse Rijn. Door de aanleg van de Batterijen aan de Overeindseweg, oostelijk van het fort, was het aan het eind van de 19de eeuw niet noodzakelijk het Fort bij Jutphaas ingrijpend te vernieuwen als antwoord op verbeterde offensieve middelen.
Omschrijving
Het FORT BIJ JUTPHAAS is omstreeks 1846 tot stand gekomen door het samenvoegen van een tweetal uit 1819-1820 daterende gebastioneerde schansen aan weerszijden van de Overeindseweg. Het in totaal uit twee grote (noordoost en zuidoost) en vier kleinere (noord en noordwest en zuid en zuidwest) bastions bestaande fort heeft een tamelijk langgerekte vorm. De grootste lengte van het nagenoeg symmetrische fortlichaam bedraagt circa 330 meter en is ongeveer noord-zuid gericht - haaks op de Overeindseweg. Het aardwerk wordt begrensd door een relatief lage aarden wal, met daarbuiten een gracht, een omleidingsweg en een onderhoudspad. De wal is begroeid. Binnen het fort liggen enkele bomvrije, aardgedekte bouwwerken, zoals een wachthuis en enkele remises en magazijnen. Ten zuidwesten van het wachthuis ligt over de gracht de toegangsbrug, terwijl zich in het onderhoudspad en de omleidingsweg resten en sporen van damsluizen bevinden.
De bescherming van het complex FORT BIJ JUTPHAAS betreft de volgende complexonderdelen:
- FORTAANLEG EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS EN (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN.
- BOMVRIJ WACHTHUIS A
- BOMVRIJE REMISE B
- BOMVRIJE REMISE C
- BOMVRIJE BERGPLAATS / VERBRUIKSMAGAZIJN D
- BOMVRIJE BERGPLAATS / VERBRUIKSMAGAZIJN E
- FORTWACHTERSWONING
- TOEGANGSBRUG
- REST DAMSLUIS D
- DAMSLUIS E
Waardering
Het Complex FORT BIJ JUTPHAAS is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende meer dan 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de eeuw).
Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een accesverdediging door middel van twee aarden schansen uit de periode 1819 -1820, die in de perioden 1846-1848 en 1871-1873 zijn versterkt door bomvrije gebouwen en wallen.
* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige sporen en resten van het voormalige kasteel Plettenburg.
* Krijgshistorische waarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Lunetten op de Houtense Vlakte, Verdedigingswerk bij Vreeswijk en Batterijen aan de Overeindseweg.
* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de fysieke onderdelen en kenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren, terwijl het tevens een voorbeeld is van een vroeg-19de-eeuws en in het midden van die eeuw aangepast fort dat als accesverdediging over een weg is gebouwd.
* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdzaken van de toestand van het gebastioneerd systeem in de jaren '50 van de 19de eeuw aanwezig zijn.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Fort Jutphaas | 3 | – | 3439 LX | Nieuwegein | – | BY | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | D | 4002 | – | Jutphaas |
– | D | 1990 | – | Jutphaas |