531693, Culemborg
Cluster 502.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
SCHUILPLAATSEN TYPE 1918/II als onderdelen van lineaire en accesverdediging met loopgravenstelsels en dergelijke nabij Fort Everdingen. (Betonnen) (groeps)schuilplaatsen vormden een antwoord op de komst van zware projectielen en brisante granaten. Deze laatste ontploften wanneer ze doel troffen en zorgden voor een regen van metaalscherven, die vele slachtoffers kon maken. Ze hadden een 12 tot 16 maal grotere explosieve kracht dan de tot dusver gebruikte granaten en hadden een grote vernielende uitwerking op wallen, gronddekkingen en het metselwerk van gebouwen, wat mede aanleiding was de verdediging te deconcentreren. Naar gelang de zwaarte van het geschut en de bescherming daartegen bestaat er sinds 1928 een classificatie in weerstands- of dekkingsklassen, bestaande uit twee getallen, bv. W 12-15. Het eerste geeft aan dat de dekking voldoende is voor inslagen van projectielen tot dat kaliber (in cm); het tweede dat ook bescherming bestaat tegen één of ten hoogste enkele inslagen tot dit hogere kaliber. De schuilplaatsen type 1918/I en type 1918/II zijn volgens min of meer uniform of standaardontwerp in 1918 op meerdere plaatsen in West-Nederland gebouwd. Beide typen komen in ieder geval voor binnen de Stelling van Amsterdam (onder meer bij Spaarndam) en op diverse plaatsen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie (onder meer bij Naarden, op de Houtense Vlakte en nabij Fort Everdingen). Het totaal aantal gebouwde exemplaren in de Nieuwe Hollandse Waterlinie bedraagt ongeveer 225; het merendeel (ca. 165) hiervan bestaat nog. Schuilplaatsen Type 1918/I kwamen vooral tot stand aan de voorste - dat wil meestal zeggen oostelijke - van dubbele loopgraafstelsels. De Schuilplaats Type 1918/II is meestal gebouwd langs de achterste of westelijke loopgraaf. Doordat de loopgraven en andere aardwerken later vrijwel overal zijn geëffend, liggen de betonnen schuilplaatsen tegenwoordig bijna altijd voor een deel beneden het maaiveld. De van oudsher geheel gesloten voorzijde of frontzijde van de schuilplaatsen was gewoonlijk gedekt door aardwerken die deel uitmaakten van een glacis ter bescherming van de loopgraaf of een gedekte weg. De aardwerken zijn meestal niet meer aanwezig of slechts met moeite herkenbaar. Oeverwerken langs de Lek hebben ten gevolge gehad dat een deel van de schuilplaatsen type 1918/II in het complex Betonnen Werken Everdingen op kunstmatige eilandjes en landtongen is komen te liggen en is verzakt, waardoor deze exemplaren moeilijk zijn te herkennen.
Omschrijving
SCHUILPLAATSEN TYPE 1918/II zijn éénlaagse, gewoonlijk in ca. 100 cm dik gewapend gietbeton uitgevoerde, granaatvrije, militaire onderkomens, die beschutting konden bieden aan 10 manschappen infanterie / artillerie, bij dekkingsklasse W 15-21. De schuilplaatsen 1918/II zijn gebouwd op een rechthoekig grondplan, bij maten van ongeveer 10.00 x 5.50 x 3,70 m, (b x d x h) waarvan de basis zelden zichtbaar is. De zichtbare hoogte boven het maaiveld varieert, maar bedraagt op het hoogste punt 1,50 à 2,50 m. Een deel van de schuilplaatsen is echter veel minder zichtbaar. De beide blinde zijgevels zijn verticaal uitgevoerd, terwijl de gesloten voorzijde / frontzijde licht achterwaarts helt om met een scherpe knik over te gaan in het naar achteren iets oplopende dakvlak. Dit dakvlak daalt na een stompe hoek onder een helling van ongeveer 45 0 naar de vaak niet, of maar ten dele zichtbare, lage, verticale achtergevel. Een variant van Type 1918/II kent hier een minder steile helling. In een aantal gevallen zijn in de gevels ijzeren haken meegegoten die konden dienen ter bevestiging van camouflagemateriaal. De schuilplaatsen Type 1918/II zijn als monolithische betonnen werken geconstrueerd en waren via twee toegangsopeningen, aan de loopgraafzijde - de keelzijde - toegankelijk. Deze excentrisch, rechts in de gevel gelegen toegangen zijn omgeven door een verdikte betonnen omlijsting, die min of meer in hetzelfde vlak als het achterste, schuin verlopende dakvlak is aangebracht. In deze omlijstingen komen variaties voor, onder meer met een verzwaring aan de bovenzijde. De laag uitgevoerde toegangen zelf zijn later meestal dichtgezet door middel van metselwerk of beton, maar ook met puin volgestopte exemplaren komen voor. In enkele gevallen zijn de schuilplaatsen nog open of opnieuw geopend. (Resten van) deuren of luiken zijn niet aangetroffen; wel bevinden zich ijzeren haken in de plafonds bij de toegangen, waarin ijzeren luiken konden worden gehangen. In een aantal gevallen is in de jaren 1936-1938 aan de voorzijde, overhoeks of opzij een opening gemaakt om als schietgat voor een mitrailleur te dienen. Zo veranderde de functie van schuilplaats in die van mitrailleurkazemat. Het is niet bekend of dit ook bij Fort Everdingen het geval was. Het interieur van de schuilplaatsen 1918/II bestaat uit een ongeveer voor de helft beneden het maaiveld gelegen, rechthoekige ruimte, die in gebukte houding via de in een hoek gelegen betonnen trap van enkele treden bereikbaar is. De op ruim twee meter boven vloerniveau gelegen plafonds zijn rechthoekig en vlak uitgevoerd. Een aantal schuilplaatsen type 1918/II binnen het complex Betonnen Werken rond Fort Everdingen is duidelijk in het veld herkenbaar, maar andere zijn verzakt en / of liggen op eilandjes of kunstmatige landtongen en liggen ten dele onder water als gevolg van oeverwerken.
Waardering
De SCHUILPLAATSEN TYPE 1918/II in de nabijheid van Fort Everdingen zijn van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20ste eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).
Het betreft hier onderdelen uit de periode 1914-1918. Deze onderdelen zijn voorbeelden van gewapend betonnen manschappenschuilplaatsen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdelen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.
* De onderdelen zijn representatief (karakteristiek) omdat ze duidelijk herkenbaar als elementen van een gedeconcentreerde verdediging(slijn) zijn toegevoegd aan het bestaande fortificatiestelsel.
* De onderdelen zijn redelijk gaaf bewaard en laten zich, vooral voor zover ze niet in het heringerichte oevergebied van de Lek liggen, nog goed als gebouwde onderdelen in het veld herkennen.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 502. Complexomschrijving. Zie ook complex nummer: 531705.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX FORT BETONNEN WERKEN EVERDINGEN
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
BETONNEN WERKEN ROND FORT EVERDINGEN
Inleiding complex
De verdedigingswerken van het complex BETONNEN WERKEN ROND FORT EVERDINGEN en langs de Diefdijk, die hoofdzakelijk bestaan uit kleine betonnen werken, danken hun ontstaan aan de veranderde krijgstechniek vanaf het einde van de 19de eeuw. De Diefdijk was de oostgrens van het brede, voorgelegen inundeerbare gebied tussen de Lek en de Linge. De accessen van de Linge- en Lekoevers, de spoorweg van Dordrecht naar Elst en ook de Diefdijk zelf werden tot die tijd verdedigd door middel van een aantal forten en andere werken, waaronder de complexen Fort Everdingen, het Werk op de spoorweg bij de Diefdijk, Fort bij Asperen en Fort bij de Nieuwe Steeg. Het geschut van deze forten en werken bestreek de accessen, maar er werd besloten de geconcentreerde verdediging gedeeltelijk te vervangen door en aan te vullen met verspreide gevechtsopstellingen. Deconcentratie van de verdediging was onder meer een antwoord op de komst van het getrokken geschut (met roterende puntvormige projectielen), de brisantgranaat (met hoogexplosieve springlading) en op de verschijning van mobiel en verdragend geschut. In de laatste decennia van de 19de eeuw werden forten zo gemakkelijke en kwetsbare doelwitten, die grote risico's opleverden vanwege de erin geconcentreerde functies. Vanaf het einde van die eeuw werd daarom een deconcentratie van functies uitgevoerd, onder meer in de vorm van tussenbatterijen en voorstellingen. Wat later werden tussen de forten in lineair verband (semi)permanente en tijdelijke werken gerealiseerd, zoals vaak kilometers lange 'gedekte wegen' en tientallen betonnen en aarden werken. Hieronder waren in mobilisatietijd aan te leggen (betonnen, houten en aarden) loopgraven en manschappenopstellingen, (betonnen en houten) manschappenschuilplaatsen en betonnen en aarden geschutsopstellingen (kazematten), e.d. Ook de opkomst van veel snellere aanvals- en vervoersmiddelen - zowel over land als door de lucht - waardoor verrassingsaanvallen mogelijk werden, speelde hierbij een rol, vooral in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Deconcentratie van de verdediging was een verschijnsel dat zich op veel plaatsen voordeed, maar dat in het bijzonder in het vlakke en 'overzichtelijke' Nederland een grote vlucht nam.
Als uitvloeisel hiervan kwam een groot aantal verspreide opstellingen tot stand in de directe nabijheid van Fort Everdingen. In de jaren rond 1900 en in de periode 1914-1918 waren het vooral loopgraven en andere houten en/of aarden werken, naast betonnen schuilplaatsen typen 1918/I en 1918/II. Tot kort voor het begin van de Tweede Wereldoorlog zijn aanvullingen gedaan in de vorm van groepsschuilplaatsen van het type P (ca. 1939-1940) en van enkele zogenoemde gietstalen koepelkazematten (ca. 1939) en diverse vormen van (tank)hindernissen. De meeste betonnen werken zijn gebouwd volgens standaardontwerpen De uit de periode 1939-1940 daterende betonnen werken liggen overwegend in lineair verband langs de oostzijde van de Diefdijk. Ook omvat het complex resten van een aarden batterij aan de Diefdijk en een batterijschuilplaats westelijk van Fort Everdingen aan de Lekdijk.
Ligging en relatie
Tezamen met de Forten Everdingen en Asperen, het Werk aan het Spoel en het Werk op de spoorweg bij de Diefdijk vormden deze betonnen en andere werken langs het noordelijkste deel van de Diefdijk en rond het Fort Everdingen een belangrijke ondersteuning van de hoofdverdedigingslijn achter de voorgelegen inundatiezone. Hiernaast bestond er een directe relatie met Fort Honswijk en de zwerm kleine betonnen werken ten noorden van de Lek, waarmee ze de afsluiting en verdediging van het Lekacces en de spoorweg en spoorbrug over de rivier vormden.
Omschrijving complex
Het complex BETONNEN WERKEN ROND FORT EVERDINGEN is tot stand gekomen als uitbreiding en modernisering van de verdediging van het Lekacces en van de verdediging van de brug in het spoortraject Den Bosch - Utrecht. Het complex omvat enige mitrailleuropstellingen, waaronder resten van gietstalen koepelkazematten type G, een batterijschuilplaats en verder diverse typen (groeps)schuilplaatsen en een tankversperring. De (groeps)schuilplaatsen in het complex Betonnen Werken rond Fort Everdingen zijn te onderscheiden in standaardtypen, namelijk de uit de Eerste Wereldoorlog daterende typen 1918/I en 1918/II, waarvan er in de jaren 1936-1938 meerdere zijn omgebouwd tot mitrailleurkazematten - (niet bekend is of dit ook het geval was in de nabijheid van Fort Everdingen) - en de in de jaren 1939-1940 gebouwde groepsschuilplaatsen type P. Er kunnen nog resten of sporen van vroegere aardwerken, geschutsopstellingen en dergelijke aanwezig zijn.
De bescherming van het complex Betonnen Werken rond Fort Everdingen betreft de volgende complexonderdelen:
- SCHUILPLAATSEN TYPE 1918/I
- SCHUILPLAATSEN TYPE 1918/II
- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P
- BETONBLOKKEN VAN GIETSTALEN KOEPELKAZEMATTEN TYPE G
- BATTERIJ VAN DRIE AARDEN EMPLACEMENTEN / GESCHUTSBANKEN MET ANNEXE GEDEKTE HELLINGEN
- BATTERIJSCHUILPLAATS
- BETONBLOK VAN TANKVERSPERRING
Waardering Complex
Het complex BETONNEN WERKEN ROND FORT EVERDINGEN is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).
Het betreft hier een complex dat vooral een voorbeeld is van een 20ste-eeuws, gedeconcentreerd ensemble van kleine betonnen verdedigingswerken uit verschillende perioden van aanleg.
* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Fort Everdingen en Werk aan het Spoel en tot de complexen langs de Diefdijk en tot het ten noorden van de Lek gelegen complex Fort Honswijk. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang tussen de onderdelen van het complex. Ten slotte is hier sprake van een tamelijk gave relatie met het schootsveld.
* Archeologische waarden vanwege de mogelijk in de bodem aanwezige sporen van geschutsopstellingen, loopgraven en dergelijke.
* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de eigen fysieke kenmerken en enige omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassingen aanleiding waren en verder omdat het duidelijk herkenbaar als een gedeconcentreerde, extra versterkte verdedigingslijn deel uitmaakte van het bestaande fortificatiestelsel.
* Het complex is ten dele tamelijk gaaf bewaard omdat er qua structuur en fysiek voorkomen belangrijke facetten die de toestand van de jaren '40 van de 20ste eeuw weerspiegelen van zijn bewaard, terwijl van een ander deel de verdedigingswerken nog wel aanwezig zijn, maar niet of nauwelijks meer in hun historisch-ruimtelijke context te herkennen zijn als gevolg van oeverwerken aan de Lek.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Bomvrij militair object | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
– | – | – | – | Culemborg | Betonnen werken rond Fort Everdingen | – | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Bomvrij militair object | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | L | 444 | – | Culemborg |