531718, Culemborg
Cluster 503.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
KOGELPOORT / RESTANT SCHIETBAAN, als onderdeel van een ten behoeve van de oefening van militairen ingericht schietterrein. Een paraat leger vergde onder meer een geoefende infanterie en artillerie. Om de paraatheid op peil te brengen en / of te houden zijn op vele plaatsen in het land schietbanen aangelegd. Ze zijn op historische topografische kaarten soms expliciet als zodanig vermeld, onder meer ten noordwesten van Arnhem, bij Amersfoort en op een aantal plaatsen in het duingebied (o.m. bij Bloemendaal). Op deze laatste locatie is zelfs de kogelvanger aangeduid. Een kogelvanger is een muur of een andere voorziening die kogels die het doel niet hebben geraakt, opvangt. Kogelpoorten zijn vergelijkbare objecten, maar met een iets afwijkende bestemming: door kogelpoorten - voorzien van gaten - nauwkeurig op rij te plaatsen, konden afzwaaiers worden 'gevangen'. De meeste schietbanen zijn op kaart gezet in de vorm van een aantal min of meer evenwijdige stippellijnen en een vierkantje. Een voorbeeld is te zien op Bonneblad 1:25.000, no. 486, 1932 en/of 1938. Deze laat een schietbaan zien ten noorden van Fort Everdingen. Schietbanen maken deel uit van terreinen uitgerust met doelen voor oefening in het schieten met vuurwapens. Soms behoorden hier ook onderkomens voor materialen bij, zoals schijvenloodsen voor schietschijven. De schietbaan bij het Werk aan het Spoel komt niet voor op de Bonnebladen, 1:25.000 en evenmin op een luchtfoto uit 1930 maar er bestaat wel een luchtfoto van uit 1945. Hierop is duidelijk te zien dat de - van noordoost naar zuidwest gerichte - baan uit twee evenwijdige 'doelen' bestaat van verschillende lengte en breedte. De noordwestelijke is de kortste en breedste (ca. 200 m lang) en de zuidoostelijke de langste en smalste (ca. 300 m lang). De luchtfoto laat behalve een aantal kogelpoorten en schietbanken ook een grote en een klein aardlichaam zien met schilddakvormige contouren: hierin werden kogels geabsorbeerd. Beide gaan aan de noordwestzijde vergezeld van gebouwde elementen: kogelpoorten. De kleinste kogelpoort is na de oorlog gehandhaafd; de twee aardlichamen en alle andere gebouwde elementen en aangelegde onderdelen zijn intergraal verwijderd en niet meer zichtbaar in het landschap, terwijl ook de plaatselijke verkaveling sterk is gewijzigd. (Er is ook wel gesuggereerd dat het gemetselde werk was geïncorporeerd in het aardlichaam.) De schietbaan zou dateren uit de mobilisatietijd 1939 en hij bleef - al dan niet in een onder de Duitse bezetter uitgebreide vorm - in gebruik tot aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. De in baksteen en beton uitgevoerde kogelpoort behoort inmiddels tot een tamelijk zeldzaam bouwtype.
Omschrijving
KOGELPOORT / RESTANT SCHIETBAAN, als tamelijk zeldzaam en binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie bijna uniek relict van een voormalige inrichting voor schietoefeningen. Op enige afstand, zuidelijk van het Werk aan het Spoel, staat midden in het agrarisch land een kogelpoort. Het gaat om een omstreeks 7 meter hoge en brede, bakstenen constructie, met als basis een in de vorm van een omgekeerde letter W uitgevoerde, circa 2 m brede basis. Deze basis ligt aan de voet van twee segmentboogvormig eindigende openingen met daarboven een massieve, rechthoekige massa, die aan de noordzijde vlak is uitgevoerd en die aan de zuidzijde is versterkt met drie lisenen. De kogelpoort - althans de schietbaan waarvan hij deel uitmaakte - zou dateren van 1939; het werk was in 1945 nog intact. Het werk is vermoedelijk in meerdere fasen tot stand gebracht of ingrijpend hersteld, zoals blijkt uit het ruwe betonnen fundament en de toepassing van verschillende metselwerken. Op vele plaatsen zijn houten onderdelen herkenbaar in het metselwerk; het bouwwerk is grotendeels voorzien van een cementlaag.
Waardering
De KOGELPOORT / RESTANT SCHIETBAAN ten zuiden van het Werk aan het Spoel is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accessen (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw)
Het betreft hier een onderdeel van omstreeks 1939 dat een zeldzaam voorbeeld is van een in hoofdzaak bakstenen bouwwerk dat diende als kogelpoort van een schietbaan.
* Ensemblewaarde als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang met de overige onderdelen van het complex.
* Het onderdeel is representatief (karakteristiek) omdat het duidelijk herkenbaar de voormalige functie van kogelpoort als onderdeel van een schietbaan representeert.
* Het onderdeel is tamelijk zeldzaam omdat er weinig vergelijkbare bouwwerken uit dezelfde periode in deze vorm en in samenhang met andere militaire werken bewaard zijn gebleven.
* Het onderdeel is tamelijk gaaf bewaard en laat zich als gebouwd element nog goed in het veld herkennen.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 503. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX VERDEDIGINGSWERK AAN HET SPOEL
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grond- en waterslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' epreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
VERDEDIGINGSWERK AAN HET SPOEL
Inleiding complex
Het VERDEDIGINGSWERK AAN HET SPOEL, beter bekend als het WERK AAN HET SPOEL, dateert in eerste aanleg uit het eind van de 18de eeuw (1794). Het Werk aan het Spoel (genoemd naar een gelijknamige plaats, waar in de middeleeuwen het polderwater werd geloosd op de Lek) is aangelegd ter verdediging van een in geval van oorlogsdreiging in de Zuider Lekdijk te maken coupure, waarmee het aangrenzende poldergebied zou worden geïnundeerd. De coupure (een moedwillige doorgraving van de dijk) lag op de plaats waar eerder een uitwateringssluis was geweest, die echter in de loop van de 18de eeuw is verwijderd. In 1815 is het verdedigingswerk opgenomen in de aan te leggen Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarna het onder meer werd uitgebreid met een (militaire) waaiersluis (1816/17). Waaiersluizen kunnen ook tegen hoog water in geopend worden en maken een coupure in de dijk overbodig. Het werk zelf is toen als aarden verdedigingswerk ingericht. In de jaren 1876-1879, is het werk opnieuw aangepakt en ingericht als een klein, langgerekt fort, met de grootste lengte ongeveer noord-zuid en dwars over de rivierdijk. In geval van oorlogsdreiging werd het verkeer over dit acces langs de zuidzijde van het fort omgeleid over een rondom aangelegd onderhoudspad. Ook is toen een inundatiekanaal gegraven, met bijbehorende schotbalkkeringen, sluiskom en bruggen. Het fort is daarbij uitgerust met vier relatief kleine, aardgedekte bomvrije gebouwen, terwijl langs de weg zelf een fortwachterswoning tot stand kwam. De bomvrije gebouwen waren twee aan twee, ten noorden en ten zuiden en op enige afstand van de weg gebouwd, met de keelzijden naar het westen. Kort voor de Tweede Wereldoorlog zijn verschillende kleine betonnen werken op en nabij het Werk aan het Spoel gebouwd, waaronder circa 10 groepsschuilplaatsen type P en enkele gietstalen koepelkazematten Type G. Het complex strekt zich hiermee uit buiten de grenzen van de voorheen als fort aangemerkte zone.
Van de vier aardgedekte bomvrije gebouwen resteren - na sloop van de twee middelste - nog slechts de beide buitenste, westelijk gelegen, exemplaren. De aan de oostzijde van het werk gelegen waaiersluis, de schotbalkkering en de bruggen zijn bij de dijkverzwaring in 1978 opgeruimd. Naar verluidt zijn nog resten van de sluis, de toen laatste met originele, houten waaierdeuren, in de dijk aanwezig. De restanten van een inundatiesluis / keersluis ten zuiden van het werk, in de Prijsseweg/Prijssedijk, zijn bewaard gebleven.
In de jaren 2009-2011 is een herontwikkeling van het werk uitgevoerd met als doel het in te richten en te hergebruiken als een recreatief centrum. Hierbij zijn onder meer twee nissenhutten en twee grote, naoorlogse houten loodsen verwijderd en zijn ook de aardwerken vergraven om vervolgens te worden gereconstrueerd. De overige gebouwen zijn gerestaureerd. Verder is de begroeiing binnen de wal vrijwel integraal verwijderd om aan de zuidzijde van het werk onder meer plaats te maken voor een min of meer vierkant uitgevoerd, aarden openlucht amfitheater. Oostelijk van het theater werd een langgerekt, meerlaags houten bouwwerk tot stand gebracht dat de naam kreeg 'Het Forthuis' en dat multifunctioneel gebruik - ook voor horecadoeleinden - van het fort mogelijk maakt. Het hoogst gelegen deel van het gebouw is als een uitzichtplateau ingericht. De noordzijde van het fort is grotendeels naar de toestand van omstreeks 1940 hersteld, onder handhaving van de voornaamste militaire gebouwen, maar onder toevoeging van een beperkt aantal bomen. De singelbeplantingen rond het fort en rond de fortgracht zijn gehandhaafd en/of versterkt. Behalve de herinrichting, restauratie en gedeeltelijke reconstructie van het fortterrein zelf is ook een gedeelte van de nabije omgeving aangepakt. Zo is de locatie van de vroegere sluis duidelijker in het landschap aangeduid en is links en rechts van de Goilberdingerdijk ten oosten van het werk een talud gerealiseerd. De restauratie, gedeeltelijke reconstructie en de herinrichting met mogelijkheid tot semi-publiek hergebruik van het Werk aan het Spoel betekenen dat het werk leesbaarder is geworden in het landschap.
Ligging en relatie met andere complexen
Het fort en de later toegevoegde werken dienden, behalve als verdediging van de inundatiesluis, vooral als voorverdediging voor het Fort Everdingen, dat ongeveer een kilometer westelijker op het raakpunt van de Zuider Lekdijk en de Diefdijk is gesitueerd en dat het Werk aan het Spoel op zijn beurt dekking kon geven. Tevens waren het Werk aan het Spoel en de toegevoegde werken van betekenis als (voor)verdediging van het acces via de Zuider Lekdijk en ten slotte bestreek hun geschut de (rivierbrug in de) spoorlijn Utrecht - 's-Hertogenbosch (1868-1870). Een eventuele vijand kon immers ongezien naderen achter de spoordijk.
Omschrijving complex
Het complex VERDEDIGINGSWERK AAN HET SPOEL omvat behalve het fort verschillende buiten de van oorsprong als zodanig aangeduide fortzone voorkomende objecten. Het bijna 5 ha beslaande fort zelf bestaat in hoofdzaak uit een langgerekt, asymmetrisch aardlichaam met afgeronde begrenzingen, dat grotendeels is omgeven door een natte gracht en waarop tegenwoordig, behalve twee aardgedekte bomvrije gebouwen en een bakstenen fortwachterswoning, ook resten van een gevechtsopstelling en een aantal betonnen groepsschuilplaatsen voorkomen. Direct buiten de natte gracht bevinden zich nog de buitenoevers en resten van de omleidingsweg. Daarbuiten gaat het in hoofdzaak om een aantal kleine betonnen werken en om een kogelpoort van een verdwenen schietbaan en een nog goed herkenbaar inundatiekanaal.
De bescherming van het VERDEDIGINGSWERK AAN HET SPOEL betreft de volgende complexonderdelen:
- FORTAANLEG EN AARDWERKEN, WAARIN (RESTEN VAN) GESCHUTSOPSTELPLAATSEN, NATTE GRACHT MET BUITENOEVERS, MET INUNDATIEKANAAL, MET (OMLEIDINGS- EN ONDERHOUDS-)WEGEN EN DOORSNIJDING EN MET DOOR GRENSPALEN AANGEDUIDE ZONE
- BOMVRIJ GEBOUW A
- FORTWACHTERSWONING
- BOMVRIJ GEBOUW D
- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P
- KOGELPOORT / RESTANT SCHIETBAAN
- TWEE BETONBLOKKEN VAN GIETSTALEN KOEPELKAZEMAT TYPE G
- HOUTEN LOODS
- BETONBLOK EN TANKVERSPERRING
- INUNDATIESLUIS / KEERSLUIS
Waardering complex:
Het complex VERDEDIGINGSWERK AAN HET SPOEL is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende omstreeks 125 jaar is versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw).
Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van een aarden versterking uit de periode 1848-1849 en dat later is uitgebreid en voorzien van gemetselde en betonnen onderkomens.
Het complex is een voorbeeld van een klein fort met twee resterende (van oorspronkelijk vier) bomvrije gebouwen, dat wordt doorsneden door een rivierdijk met daarop een weg.
* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde verdedigingswerken die dienden ter afsluiting en verdediging van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen, in het bijzonder in de directe relatie tot het complex Fort Everdingen en het acces Zuidelijke Lekdijk. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex en vanwege een vrijwel gave relatie met het schootsveld en/of inundatieveld.
* Het complex is representatief (karakteristiek) omdat het nog steeds de eigen fysieke kenmerken, alsmede omgevingskenmerken vertoont die destijds tot bouw en aanpassing aanleiding waren.
* Het complex is tamelijk gaaf bewaard omdat - ondanks het verlies van twee bomvrije bouwwerken - qua structuur en fysiek voorkomen de hoofdkenmerken van de toestand in de jaren '70 van de 19de eeuw zijn bewaard en versterkt en de meeste latere toevoegingen zijn gerespecteerd bij restauratie en herinrichting.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
– | – | – | – | Culemborg | Werk aan het Spoel | – | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Fort, vesting en -onderdelen | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | L | 488 | – | Culemborg |