531968, Woudrichem,Werkendam,Sleeuwijk
Cluster 81.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
Inleiding
GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P als onderdelen van de lineaire en accesverdediging van het complex Tussenstelling Woudrichem-Werkendam en als 20ste-eeuwse, in serie gebouwde, toevoegingen aan de bestaande verdediging. Op verschillende locaties tussen de vestingstad Woudrichem en het Fort Steurgat bij Werkendam bevinden zich groepsschuilplaatsen Type P. Van de omstreeks 50 nog bestaande exemplaren zijn de meeste in lineair verband tot stand gekomen waarbij de hoofdverdedigingslijn achter de inundatiezone als verbindende lijn kan worden beschouwd. Van eventuele toenmalige aarden, houten of betonnen werken in de nabijheid van de groepsschuilplaatsen, zoals groepsnesten, loopgraven en dergelijke is weinig of niets meer aan de oppervlakte te herkennen. Een onbekend aantal exemplaren groepsschuilplaatsen is in de loop der jaren verloren gegaan door verlegging van dijken, uitbreiding van nederzettingen en dergelijke.
De Groepsschuilplaatsen Type P zijn volgens min of meer uniform of standaardontwerp in de jaren 1939-1940 op meerdere plaatsen in Nederland gebouwd. Ze komen in ieder geval in groten getale voor aan het Zuidfront van de zogenoemde Vesting Holland (aan de Nieuwe Merwede en het Hollandsch Diep) en op diverse plaatsen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie - toen het Oostfront van de Vesting Holland genoemd (onder meer in het gebied tussen Fort Rijnauwen en Fort Vechten [= de Houtense Vlakte], op en bij Fort Everdingen en in het gebied tussen Woudrichem en Werkendam). Het totaal aantal gebouwde exemplaren bedraagt circa 700, waarvan in de Nieuwe Hollandse Waterlinie ongeveer 570; het merendeel (ca. 400) hiervan bestaat nog. Het bouwprogramma van de groepsschuilplaatsen Type P was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog niet afgerond en van een aantal exemplaren is bekend dat ze nooit zijn voltooid. Hiervan bevindt zich in dit complex een voorbeeld. Type P (vanwege de markante vorm ook wel 'de piramide' genoemd) is vermoedelijk het meest bekende type betonnen verdedigingswerk in Nederland. Het type kwam voort uit de zogenoemde VIS 77 (Voorschrift Inrichten Stellingen no. 77), uit 1928 en had onder meer als bestemming deel uit te maken van de verdediging van een aantal nieuwe accessen, waaronder vooral (autosnel)wegen. De Groepsschuilplaats Type P kwam gewoonlijk tot stand in de directe nabijheid van reeds bestaande of in dezelfde tijd gerealiseerde kazematten, geschutsopstellingen, versterkingen of loopgraven. De van oudsher geheel gesloten voorzijde of frontzijde van de groepsschuilplaatsen Type P was in veel gevallen gedekt door aardwerken die deel konden uitmaken van een glacis ter bescherming van de loopgraaf of een gedekte weg. Deze aardwerken zijn thans meestal niet meer aanwezig of nog slechts met moeite herkenbaar, maar op forten, in dijken of in anderszins geaccidenteerd terrein zijn ze soms nog wel aanwezig. Er zijn talrijke exemplaren van het Type P gebouwd in inundeerbare gebieden, waarbij in een aantal gevallen een zichtbaar (geworden) paalfundering is toegepast; bij andere is een rondom uitstekende funderingsplaat, die direct op de ondergrond rust aanwezig en soms is ook wel een trog tegen inundatiewater zichtbaar. Een onvoltooid exemplaar ten zuidoosten van Werkendam bleef in het stadium van funderingsplaat. Deze betonnen plaat, nabij de Weerenweg en plaatselijk bekend als 'Het Plateau', is rond 2010 bij het bouwrijp maken van de omgeving, geamoveerd. Eveneens onvoltooid zijn een exemplaar voor de Loevesteinsepoort in Woudrichem en twee stuks oostelijk van Fort Bakkerskil, beide buiten dit complex.
Omschrijving
GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P zijn éénlaagse, gewoonlijk in gewapend, circa 100 tot 180 cm dik gietbeton uitgevoerde, granaatvrije, militaire onderkomens, die beschutting konden bieden aan 10-12 manschappen infanterie / artillerie, bij dekkingsklasse W 12-15 of W 21-28. De groepsschuilplaatsen Type P zijn gebouwd op een rechthoekig grondplan, bij maten die uiteenlopen van ongeveer 5.50 x 7.20 x 4.70 m tot 6.50 x 8.20 x 4.90 (b x d x h). De zichtbare hoogte boven het maaiveld varieert echter. De beide blinde zijgevels en de keelzijde zijn tot op ongeveer 3.00 m hoogte verticaal uitgevoerd. Daarboven gaan deze gevels met een knik van ongeveer 45 0 naar binnen, om vervolgens over te gaan in een vlakke dekking. Rechts in de keelzijde is op plaatselijk verschillende hoogte boven maaiveld een (later al dan niet dichtgezette), meestal vierkante toegangsopening. De in zijn geheel verticale, gesloten frontzijde weerspiegelt de hoeken van 45 0 en eindigt dus als een 'afgeknotte puntgevel'. In een aantal gevallen zijn in de gevel(s) ijzeren haken of beugels meegegoten die konden dienen ter bevestiging van camouflagemateriaal. Een kenmerkend onderdeel bovenop de schuilplaats type P is de conische, betonnen 'uitlaat', die bestemd was voor toepassing van een periscoop. Deze periscopen zijn in de praktijk echter nooit aangebracht. Het interieur van de groepsschuilplaatsen Type P bestaat uit een korte gang (meestal met een betonnen keermuur of balustrade en gewoonlijk enkele neergaande treden) en een van daaruit naar links gerichte 'sluis' die afgrendelbaar was door een (uit meerdere delen bestaande) zware, stalen deur. Via een tweede, vergelijkbare deur kon rechtsom een achterliggende, vrijwel vierkante ruimte worden bereikt, de echte schuilplaats. De toegang kon vanuit deze ruimte worden gedekt door een schietgat voor een geweer. De stalen deuren zijn echter zelden of nooit geplaatst en de ingangen zijn later vaak dichtgezet met baksteen en gepleisterd. De op ruim twee meter boven vloerniveau gelegen plafonds zijn vlak en rechthoekig. In een aantal gevallen zijn nog interieuronderdelen aanwezig, zoals (resten van) houten banken of een steun voor het handvuurwapen voor de bestrijking van de ingang.
De meeste exemplaren in het complex Tussenstelling Woudrichem-Werkendam zijn goed in het veld herkenbaar gesitueerd - in een aantal gevallen in een tamelijk verstoorde context - maar enkele bevinden zich op moeilijk toegankelijke of weinig herkenbare posities en enkele ook op 'kwetsbare' plaatsen.
Waardering
De GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P van het complex Tussenstelling Woudrichem-Werkendam zijn van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is gerealiseerd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar versterkt en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).
Het betreft hier onderdelen uit de periode 1939-1940, namelijk tientallen manschappenschuilplaatsen van het type P (piramide).
* Ensemblewaarde en situationele waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en vanwege de (onderlinge) functionele, functioneel-ruimtelijke en fysieke samenhang en met de overige onderdelen van het complex.
* De onderdelen zijn representatief (karakteristiek) omdat ze in groten getale en duidelijk herkenbaar in lineair verband bewaard zijn gebleven; bijzondere waarden worden hierbij vertegenwoordigd door een onvoltooid gebleven exemplaar ten zuidoosten van Werkendam en mogelijk andere, in een vergelijkbare, incomplete toestand verkerende werken.
* De onderdelen zijn tamelijk gaaf bewaard omdat de voornaamste fysieke kenmerken herkenbaar aanwezig zijn gebleven.
Monumenten.nl maakt u wegwijs in monumentenland
Alles over monumenten onder één dak.
Een monument kopen, onderhouden of verduurzamen? Hier vindt u alle informatie, inspiratie en praktische tips.
Locatie
Cluster 81. Complexomschrijving.
NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE
COMPLEX TUSSENSTELLING WOUDRICHEM - WERKENDAM
Inleiding
De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde van 1815 tot februari 1940 de hoofddefensielinie van het Koninkrijk der Nederlanden. De 85 kilometer lange verdedigingslinie die is gebaseerd op een uitgestrekte waterbarrière gesteund door militaire versterkingen, strekte zich uit van de Zuiderzee bij Muiden tot aan de Biesbosch bij Werkendam. De breedte varieerde van slechts enkele honderden meters ten oosten van Utrecht, tot 7,5 km en zelfs meer dan 10 km in de Vijfheerenlanden. Het typisch Hollandse defensiesysteem van inundaties was de verbeterde voortzetting van de eens zo succesvolle (oude) Hollandse Waterlinie uit 1672. Het concept voor een waterlinie dateert al uit 1589, toen prins Maurits opdracht kreeg van de Staten van Utrecht en Holland om te onderzoeken hoe de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op een zo efficiënt mogelijke manier kon worden verdedigd. Door een optimaal gebruik van de geografische omstandigheden kon een bijzondere verdedigingslinie worden aangelegd. Daar waar hoog Nederland overgaat in het laag gelegen poldergebied is het tamelijk eenvoudig om land onder water te zetten met behulp van sluizen of het doorsteken van dijken. Aan de tastbare onderdelen van deze voornamelijk 'papieren tijger' werd eeuwenlang gesleuteld. Na WOII speelde de Nieuwe Hollandse Waterlinie geen rol van betekenis meer in de hoofddefensie. En in 1951 werden veel onderdelen van de Linie gedeclassificeerd, waarmee de opheffing van de Linie als zodanig een feit was.
Een verbeterde Waterlinie
De grondslag voor een verbeterde nieuwe Hollandse Waterlinie werd gelegd in de Franse tijd in 1796/97 door de directeur der Hollandse Fortificatiën C.R.T. Kraijenhoff. In zijn Memorie betreffende de eerste of capitale Waterlinie beschrijft Kraijenhoff gedetailleerd hoe de (oude) Hollandse Waterlinie er toen voorstond en geeft hij aan hoe deze Linie verbeterd zou moeten worden. Tevens bepleit hij een oostwaartse verlegging van de Linie om de stad Utrecht binnen de Linie te brengen, beschermd door een aaneenschakeling van voorposten. Niet alleen omdat Utrecht een belangrijke garnizoensstad was, maar vooral om te voorkomen dat de vijand de waterhindernis zou kunnen aftappen. De aanbevelingen die hij deed vormden het concept voor wat later de Nieuwe Hollandse Waterlinie gaat worden. In 1811 werden de plannen zelfs door Keizer Napoleon goedgekeurd: La ligne de Naarden à Gorcum doit donc être considérée comme la vraie ligne de l'Empire. Mede vanwege militaire en politieke ontwikkelingen werd het plan echter niet verder uitgewerkt. Na het vertrek van de Fransen, bij de aanloop tot het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden in het najaar van 1814, diende Kraijenhoff opnieuw een nota in, waarin zijn voorstellen uit 1796 en 1811 waren geactualiseerd. Daarop besloot Koning Willem I in het voorjaar van 1815 tot de aanleg van een nieuwe Waterlinie, toen nog 'Utrechtse Linie' genoemd. De militaire en waterstaatkundige werken voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie zouden het grootste en duurste infrastructurele project worden dat ooit in Nederland is uitgevoerd.
Bouwen aan een perfect systeem
Evenals de 'Oude' Hollandse Waterlinie steunde de 'Nieuwe' op uitgebreide - maar nu beter beheersbare - inundaties, waarbij forten en batterijen de inlaatpunten (sluizen) beschermden en de niet te inunderen terreinstroken en andere accessen afsloten. Samen met de waterbouwkundige Jan Blanken, inspecteur-generaal van Waterstaat, ontwikkelde Kraijenhoff als inspecteur-generaal der Fortificaties (1814-1826) de 'natte' plannen voor de Nieuwe Waterlinie en werd opdracht gegeven aan majoor-ingenieur Willem Offerhaus voor de bouw van een fortenkring om Utrecht. Tot aan Nieuwersluis werd het tracé van de (oude) Hollandse Waterlinie langs de Vecht aangehouden. Vanaf Nieuwersluis volgde de nieuwe linie de Vecht, tot enkele kilometers ten noorden van Utrecht. Daar moest de linie oostelijk om de stad heen buigen, om vervolgens langs de Vaartse Rijn verder te gaan tot aan de sluizen van Vreeswijk aan de Lek. Voorts sloot de nieuwe Waterlinie aan op het zuidelijke tracé dat in 1787 was verplaatst naar de Diefdijk en de Linge. Er dienden vijf zogenaamde 'inundatiekommen' te komen met op de accessen permanente verdedigingswerken. Op een zestal cruciale plekken werden door Blanken ontworpen waaiersluizen gebouwd, waaronder de inundatiesluis ten oosten van Woudrichem. Deze sluizen, die zelfs tegen hoog water in geopend konden worden, waren ideaal voor militaire inundaties. De inrichting van een optimaal inundatiestelsel en de aanleg van de onmisbare permanente verdedigingswerken duurden, met onderbrekingen, van 1815 tot 1886. Dat de realisatie van de nieuwe Waterlinie zoveel tijd kostte, had alles te maken met de (internationale) politieke en militair-technische ontwikkelingen en de ingrijpende infrastructurele en waterstaatkundige veranderingen gedurende de negentiende eeuw. We kunnen in die eeuw een viertal bouwperioden onderscheiden. In de eerste fase van 1815-1826 werden de versterkingen rondom Utrecht gerealiseerd. Vervolgens bouwde de Dienst der Fortificatiën van 1841 tot 1864 de torenforten bij de rivieraccessen en tussen 1867-1872 vonden overal in de Linie verbeteringen plaats. Ten slotte werden tussen 1871 en 1886 de laatste forten van de Linie gebouwd. In de twintigste eeuw veranderden de militaire tactieken drastisch en werden veldversterkingen tussen de forten aangelegd met diverse werken van gewapend beton.
Bouwfasen in de negentiende eeuw
Gedurende de eerste bouwfase werd tussen 1816 en 1826 op de kwetsbare accessen rondom Utrecht een vijftal forten gebouwd. De eenvoudige werken bestonden uit aarden omwallingen, die precies in het hart van de te beveiligen weg of kade waren gelegen. De forten werden omgeven door een gracht en op de hoofdwal was de opstelplaats voor het geschut. De vorm en de omvang van de forten werden bepaald door de breedte van het acces en de ligging van de inundatiemiddelen. Op de hoog gelegen - en dus niet te inunderen - Houtense Vlakte werden vier lunetten gebouwd. Deze V-vormige versterkingen werden voorzien van zware bakstenen bekledingsmuren. Ten zuiden van Utrecht bouwde men ter bescherming van de inundatiesluizen forten bij Jutphaas, Vreeswijk en Culemborg. De volgende bouwfase diende zich aan nadat Nederland in 1839 België als onafhankelijke staat had erkend. Reorganisatie en vernieuwing van het verdedigingsstelsel waren nodig. Koning Willem II besloot tot een geconcentreerde verdediging, met de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoofddefensielinie. De vestingen en linies aan de landsgrenzen dienden om een eventuele vijandelijke opmars te vertragen, zodat de inundaties van Waterlinie tijdig konden worden gerealiseerd. De tweede actieve bouwperiode van de waterlinie duurde van 1841 tot 1864 en vond plaats, ondanks ingrijpende bezuinigingen op defensie (de omvang van het leger werd gehalveerd). Onder leiding van genieofficier Merkes van Gendt werden op de dijkaccessen langs de rivieren torenforten gebouwd. Bij de rivieraccessen van de Vecht, Lek, Linge en Waal verrezen ronde bakstenen torenforten. In diezelfde periode kregen veel kleinere werken van de linie 'bomvrije' gebouwen o.a. in de vorm van vierkante wachthuizen binnen de redoutes. Met de Napoleontische term 'bomvrij' (à l' épreuve de bombe) bedoelde men dat ze bestand waren tegen contemporain geschut. Het waren veelal wachthuizen met zware, gemetselde muren. Enige versterkingen op de dijkaccessen in het Vechtplassengebied, die nog uit de Franse tijd dateerden, werden vervangen door eenvoudige forten of redoutes. In 1853 werd de Kringenwet ingevoerd die bepaalde dat er binnen cirkel van 1000 meter van de forten beperkte bouw- en beplantingsvoorschriften golden i.v.m. een vrij schootsveld. Binnen deze kringen vinden we dan ook soms houten bebouwing. In 1951 werd de Kringenwet opgeschort en in 1963 ingetrokken. Omstreeks 1864 leek de Nieuwe Hollandse Waterlinie min of meer voltooid. Maar ontwikkelingen voor en tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870 brachten talloze tekortkomingen aan het licht, zowel op bouwkundig en wapentechnisch, als op tactisch gebied. Kolonel Kromhout kreeg de taak om de organisatie van de Waterlinie beter te structureren. Er waren veel te weinig bomvrije onderkomens voor manschappen en bomvrije magazijnen voor munitie. Bovendien bleken de zware muren van de hoge torenforten lang niet zo 'bomvrij' als ze heetten te zijn. Maar ook de nieuwe en de verbeterde 'bomvrije' forten bleken kort na oplevering alweer verouderd. In de daaropvolgende jaren werden de kwetsbare torens daarom beveiligd. Om de torens tegen directe treffers te beschermen, werd een zogenaamde 'contrescarp' aangebracht, een halfrondgaande aanaarding van een dik kleipakket of een gemetselde en aangeaarde galerij die los stond van de toren en daar in een ruime halve cirkelvorm omheen lag. Ook veel andere bomvrije wachthuizen kregen een stevige aarden dekking. De derde bouwperiode (1867- ca. 1872) volgde o.a. na de uitvindingen van geschut met een getrokken loop (ca. 1860). Dit ver dragende en nauwkeuriger geschut maakte duidelijk dat de werken in de Waterlinie toch zeer kwetsbaar waren. De forten misten dekkingsmogelijkheden voor manschappen en materieel. Er was behoefte aan bomvrije remises voor geschut en bomvrije kazernes voor de manschappen. Bovendien dienden de wallen te worden verzwaard. Door de toegenomen reikwijdte van de projectielen moesten de steden Naarden en Utrecht, die in de frontlinie kwamen te liggen, op grotere afstand worden verdedigd. Daarom werden vooruitgeschoven posten aangelegd. Het centraal gelegen Utrecht was al een kruispunt van wegen, maar werd sinds de jaren '60 ook een knooppunt van een nieuwe vorm van infrastructuur: de spoorwegen. De ring van zes oudere forten die Utrecht beschermde, lag ten opzichte van de mogelijke posities van vijandelijk geschut te dicht bij de stad. Daarom werd nog verder oostwaarts van de Domstad een tweede, vooruitgeschoven fortenkring aangelegd. Verder vonden langs de Lek verbeteringen plaats voor mogelijke onderwaterzettingen rond Utrecht: er kwam een nieuwe inlaatsluis bij Wijk bij Duurstede en er vonden verbeteringen plaats bij Honswijk. Begin jaren '70 realiseerde de regering zich dat het Nederlandse defensieapparaat de afgelopen dertig jaar sterk onder de bezuinigingen had geleden. Daarom diende de Minister van Oorlog de Vestingwet van 1874 in. Deze kende o.a. prioriteit toe aan de verbetering en vernieuwing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als hoeksteen van de Nederlandse verdediging. Binnen acht jaar moesten nieuwe werkzaamheden voor de hoofdverdedigingslinie worden verwezenlijkt (ruim 10 miljoen gulden). Daarmee ging men de vierde bouwperiode (ca. 1871-1886) in, die in feite een voortzetting was van de derde, maar op andere gronden. Fort Giessen behoort tot deze periode. De Waterlinie was nog maar amper ingericht volgens de laatste eisen van een grote defensieve kracht, of in 1885 werd de brisantgranaat ingevoerd. Tegen dit explosieve projectiel was geen fort bestand. L'histoire se repète: op slag waren de forten van de gemoderniseerde Waterlinie weer verouderd en dus onbruikbaar. De geschiedenis van de vestingbouw leert dat de ontwikkelingen van de verdedigingsmethoden voortdurend achterlopen op die van de aanvalswapens. De forten bleken niet meer geschikt als opstellingsplaats voor vestinggeschut. Om trefkans te voorkomen, moesten manschappen en geschut worden gespreid in het linielandschap. De forten vervulden nog wel een rol als stormvrij infanteriesteunpunt. Sindsdien speelde 'maskering'(camouflage) door beplantingen op en bij de forten een rol. In deze periode werden op veel forten, behalve fortwachterswoningen, ook houten genie- en artillerieloodsen gebouwd om het materieel in vredestijd vochtvrij te stallen. Ondertussen vond toch op grote schaal nieuwbouw plaats in de Waterlinie. Van noord tot zuid verrezen nieuwe forten en batterijen in de Linie om een aaneengesloten 'snoer' van steunpunten op bepaalde afstand van elkaar te realiseren. Daarna kwam de fortenbouw tot stilstand. Het nut en de kracht van de kostenverslindende en snel verouderende forten van de Waterlinie stonden aan het eind van de negentiende eeuw ter discussie. Het accent werd van de zogenaamde 'dode weermiddelen' verlegd naar de levende, mobiele strijdkrachten die verspreid in veldversterkingen in de Linie zouden moeten opereren om een stormaanval met de nieuwste wapens te weerstaan.
WOI en WOII
Tijdens de mobilisaties van WOI en WOII werd een groot aantal veldversterkingen voor artillerie, infanterie en munitieopslag aangelegd. Loopgravenstelsels, groepsnesten, prikkeldraadversperringen, gevechtswagenversperringen en tankgrachten bepaalden het gezicht van de jongste Waterlinie. Ook bouwde men honderden betonnen groepsschuilplaatsen en vele mitrailleurkazematten tussen de forten in het linielandschap. Zo is op de lijn Fort Brakel - Wilhelminasluis - Fort Giessen - Uitwijk - Uppel - Fort Bakkerskil tussen 1914 en 1918 een reeks betonnen schuilplaatsen van verschillend type gerealiseerd. Hiervan bestaan er nog ongeveer tien. In de mobilisatietijd voorafgaande aan de Tweede Wereldoorlog zijn noordelijk hiervan onder meer tientallen groepsschuilplaatsen Type P gebouwd. Op en bij de forten verschenen de moderne golfplaten Nissen-hutten en Romney-loodsen voor diverse doeleinden.
TUSSENSTELLING WOUDRICHEM-WERKENDAM
Inleiding complex
Het complex TUSSENSTELLING WOUDRICHEM-WERKENDAM als een langgerekte opnamestelling voor een eventueel zich terugtrekkend veldleger en als verdediging van accessen, gesitueerd direct achter de inundatiezone in het Land van Altena. De infanteriestelling tussen Woudrichem en Werkendam, die hoofdzakelijk bestaat uit kleine betonnen werken van het type 'Groepsschuilplaatsen Type P', dankt haar ontstaan in belangrijke mate aan de veranderde krijgstechniek vanaf het einde van de 19e eeuw, die om gedeconcentreerde verdediging vroeg. Deconcentratie van de verdediging was onder meer een antwoord op de komst van het getrokken geschut (met roterende puntvormige projectielen), de brisantgranaat (met hoogexplosieve springlading) en op de verschijning van mobiel geschut en geschut met grote dracht. In de laatste decennia van de 19e eeuw werden forten hiermee gemakkelijke en kwetsbare doelwitten, die grote risico's opleverden vanwege de erin geconcentreerde functies. Vanaf het einde van die eeuw werd daarom een deconcentratie van functies uitgevoerd, onder meer in de vorm van tussenbatterijen met betonnen batterij- (en groeps)schuilplaatsen, kazematten en voorstellingen. Wat later werden tussen de forten in lineair verband (semi)permanente en tijdelijke werken gerealiseerd, zoals vaak kilometers lange 'gedekte wegen' en tientallen betonnen en aarden werken. Hieronder waren in mobilisatietijd aan te leggen (betonnen, houten en aarden) loopgraven en manschappenopstellingen, (betonnen en houten) manschappenschuilplaatsen en betonnen en aarden geschutsopstellingen (kazematten), e.d. Ook de opkomst van veel snellere aanvals- en vervoersmiddelen - zowel over land als door de lucht - waardoor verrassingsaanvallen mogelijk werden, speelde hierbij een rol, vooral in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog. Deconcentratie van de verdediging was een verschijnsel dat zich op veel plaatsen voordeed, maar dat in het bijzonder in het vlakke en 'overzichtelijke' Nederland een grote vlucht nam. Hoewel er in het rivierpoldergebied tussen Woudrichem en Werkendam op uitgebreide schaal inundaties gesteld konden worden en de breedte van de onderwaterzetting ook nauwelijks aanleiding kon zijn voor een nadere versterking van de hoofdverdedigingslijn ten zuidwesten van de inundatiezone, zijn kort voor de Tweede Wereldoorlog op grote schaal betonnen werken toegevoegd aan de linie. Hierdoor resteren er in dit gebied ongeveer 50 groepsschuilplaatsen van genoemd type, die in lineair verband zijn gesitueerd. De verdediging van het gebied - feitelijk een landhoofd voor de van oudsher belangrijke vestingstad van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, Gorinchem - vond eerder plaats vanuit de vesting Woudrichem en het Fort Giessen, het Fort aan de Uppelse Dijk, Fort Steurgat en het Werk aan de Bakkerskil. Het geschut van deze forten en werken bestreek de accessen, maar er werd besloten de geconcentreerde verdediging gedeeltelijk te vervangen door, en aan te vullen met verspreide gevechtsopstellingen. Vanaf het eind van de 19e eeuw werd verdediging d.m.v. forten niet meer voldoende geacht, en zijn - zoals op vele andere plaatsen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie - voorafgaand aan of tijdens de Eerste Wereldoorlog in dit gebied meerdere (geprefabriceerde) betonnen werken gerealiseerd. Deze lagen in de lijn: Fort Brakel - Wilhelminasluis - Fort Giessen - Uitwijk - Zandwijk - Uppel - Fort Bakkerskil - Fort Steurgat. Hiervan is nog ongeveer een tiental werken aanwezig. Van Fort Giessen was de militaire functie vanaf diezelfde tijd sowieso al beperkt. De ongeveer tien nog bestaande manschappen- of groepsschuilplaatsen uit de WO I-tijd vormen een apart complex, dat bij de voorbereiding van de beschrijving van het Complex Tussenstelling Woudrichem-Werkendam - als gevolg van onbekendheid ermee - buiten beschouwing is gebleven.
Vanaf het tweede decennium van de 21ste eeuw hebben hier en daar reconstructies van aardwerken en andere vormen van het weer herkenbaar maken van in het verleden geëgaliseerde of aan het zicht en/of de belevingswereld onttrokken elementen en structuren plaatsgevonden. Dit is in het bijzonder het geval nabij De Roef onder Woudrichem en Werkendam, waar bij enige groepsschuilplaatsen Type P en een betonblok van een kazemat met gietstalen koepel, type G een stuk tankgracht met een wal is gereconstrueerd.
Ligging en relatie met andere complexen
De Tussenstelling Woudrichem-Werkendam strekt zich met een grote bocht, over ongeveer 7 km uit vanaf de Merwededijk ten westen van Woudrichem naar de oostzijde van Werkendam. De stelling versterkte de weerbaarheid van de hoofdverdedigingslijn tussen het complex Vesting Woudrichem in het noordoosten en het complex Fort Steurgat in het zuidwesten en vormde op zijn beurt een dekking voor het Fort aan de Uppelse Dijk, dat in die periode overigens van weinig militair belang meer was. Het acces van de oeverwal van de Alm dat door dit fort werd beschermd, werd na 1939 gedekt door de kazematten in de Tussenstelling Woudrichem-Werkendam.
Omschrijving complex
Het complex TUSSENSTELLING WOUDRICHEM-WERKENDAM bestaat in hoofdzaak uit kleine betonnen werken en strekt zich met een grote bocht, over ongeveer 7 km uit vanaf de Merwededijk ten westen van Woudrichem naar de oostzijde van Werkendam. De stelling is als lineaire verdedigingsstructuur aangelegd aan de noordwestzijde van een inundatiezone die zich uitstrekte van de Merwede bij Woudrichem naar de Bakkerskil ten zuidoosten van Werkendam. De stelling was van belang als bescherming van het landhoofd van de Vesting Gorinchem. De begrenzing van deze zone werd gevormd door de nu ten dele niet meer bestaande Oudendijk en de Werkensche Dijk. De betonnen werken lagen en liggen voor het merendeel aan de te inunderen zijde van deze dijken, dus ten zuidoosten hiervan. Veruit de meeste betonnen werken zijn van het type Groepsschuilplaats Type P; deze werken waren als schuilplaatsen gebouwd bij de als aarden, houten of betonnen loopgraven, geschutsopstellingen en dergelijke uitgevoerde verdedigingswerken aan de binnenzijde van de inundatiezone. Deze laatste zijn meestal geëgaliseerd, maar er kunnen nog resten en sporen van de emplacementen en andere werken aanwezig zijn. Naast de groepsschuilplaatsen komen onder meer resten van enige gietstalen koepelkazematten voor. De betonnen werken van de stelling liggen in herkenbaar lineair verband in het veld, maar de fysieke aanleg van groepsnesten, aardwerken, loopgraven, e.d. is geëgaliseerd, maar er kunnen nog resten of sporen van aanwezig zijn. Aan de zuidoostzijde van Werkendam is een deel van de groepsschuilplaatsen (en mogelijk andere werken) verloren gegaan als gevolg van dorpsuitbreidingen.
De bescherming van het complex Tussenstelling Woudrichem-Werkendam betreft de volgende complexonderdelen:
- GROEPSSCHUILPLAATSEN TYPE P
- BETONBLOKKEN VAN GIETSTALEN KOEPELKAZEMATTEN TYPE G (ook: kazematten met gietstalen koepel, type G)
Waardering complex
Het complex TUSSENSTELLING WOUDRICHEM-WERKENDAM is van algemeen belang vanwege:
* Cultuurhistorische waarden als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals deze is ontworpen door C.R.T. Kraijenhoff en in eerste aanleg vanaf 1815 door hem, Jan Blanken en majoor-ingenieur Willem Offerhaus is aangelegd en daarna door anderen gedurende ongeveer 125 jaar is uitgebreid en verbeterd.
* Architectuurhistorische waarden, in het bijzonder als uiting van de militair-strategische bouwkunde, die gebaseerd is op: a. het systeem van inundatie en accesverdediging (19de en 20e eeuw), b. de wedloop met de zich versterkende offensieve middelen (19de en 20ste eeuw), c. het systeem van 'levende' veldversterking in de diepte (20ste eeuw).
Het betreft hier een complex dat in eerste aanleg een voorbeeld is van de defensieve versterking van de hoofdverdedigingslijn achter een inundatieveld en de voorziening in betonnen groepsschuilplaatsen in die lijn, waarvan de voornaamste relicten dateren uit de periode 1939-1940.
* Krijgshistorische en systeemwaarden als onderdeel van een aaneengesloten militaire verdedigingslinie tussen de voormalige Zuiderzee en de Biesbosch. Deze bestond hoofdzakelijk uit een samenhangend systeem van inundatievelden en bijbehorende inundatiemiddelen en van schootsvelden. Dit systeem werd aangevuld met diverse, uit verschillende perioden daterende typen gebouwde of aangelegde (verdedigings)werken die dienden tot of bijdroegen aan afsluiting van niet te inunderen terreinen of andere accessen.
* Ensemblewaarde en situationele waarden vanwege zijn ligging binnen het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het algemeen en in het bijzonder in de directe relatie tot de complexen Vesting Gorinchem, Vesting Woudrichem, het Fort aan de Uppelse Dijk / Fort Altena, Fort Steurgat en het acces van de oeverwal van de Alm. Tevens vanwege de functionele en fysieke samenhang van de onderdelen van het complex en de redelijk gave relatie met het schootsveld en / of inundatieveld.
* Archeologische waarden vanwege mogelijk in de bodem aanwezige sporen en resten van loopgraven, groepsnesten, tankgrachten, geschutsopstellingen en dergelijke.
* Het complex is een tamelijk representatief voorbeeld van een in kleine betonnen werken uitgevoerde defensielijn uit de laatste jaren voor de Tweede Wereldoorlog omdat veruit de meeste onderdelen in een herkenbaar lineair verband bewaard zijn gebleven.
* Het complex is redelijk gaaf bewaard omdat de onderdelen en hun onderlinge situering herkenbaar zijn gebleven, ondanks het gedeeltelijk verdwijnen van de fysieke (dijk)structuur die ze verbond.
Eigenschappen
Functie | Hoofdcategorie | Subcategorie | Functietype | Is hoofdfunctie |
---|---|---|---|---|
– | Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Bomvrij militair object | oorspronkelijke functie | Ja |
Straat | Getal | Achtervoegsel | Postcode | Plaats | Locatie | Situatie | Is hoofdadres |
---|---|---|---|---|---|---|---|
– | – | – | – | Woudrichem,Werkendam,Sleeuwijk | Sleeuwijk | – | Ja |
Hoofdcategorie | Subcategorie | Beschrijving | Notitie |
---|---|---|---|
Verdedigingswerken en militaire gebouwen | Bomvrij militair object | – | – |
Kadastraal perceel | Kadastrale sectie | Kadastraal object | Appartement | Kadastrale gemeente |
---|---|---|---|---|
– | P | 1789 | – | Werkendam |
– | R | 1315 | – | Werkendam |
– | R | 2863 | – | Werkendam |
– | R | 2448 | – | Werkendam |
– | R | 3209 | – | Werkendam |
– | R | 2368 | – | Werkendam |
– | R | 1316 | – | Werkendam |
– | R | 586 | – | Werkendam |
– | S | 3162 | – | Werkendam |
– | S | 2846 | – | Werkendam |
– | S | 1975 | – | Werkendam |
– | S | 2815 | – | Werkendam |
– | S | 3533 | – | Werkendam |
– | S | 3634 | – | Werkendam |
– | S | 3534 | – | Werkendam |
– | S | 3770 | – | Werkendam |
– | S | 3726 | – | Werkendam |
– | S | 1865 | – | Werkendam |
– | S | 3635 | – | Werkendam |
– | S | 3739 | – | Werkendam |
– | S | 3918 | – | Werkendam |
– | S | 3834 | – | Werkendam |
– | D | 883 | – | Woudrichem |
– | D | 1705 | – | Woudrichem |
– | D | 2316 | – | Woudrichem |
– | D | 2292 | – | Woudrichem |
– | D | 1884 | – | Woudrichem |
– | D | 574 | – | Woudrichem |
– | D | 882 | – | Woudrichem |
– | D | 2340 | – | Woudrichem |
– | D | 871 | – | Woudrichem |
– | D | 298 | – | Woudrichem |
– | D | 417 | – | Woudrichem |
– | D | 2395 | – | Woudrichem |
– | D | 1911 | – | Woudrichem |
– | D | 418 | – | Woudrichem |
– | D | 929 | – | Woudrichem |
– | D | 928 | – | Woudrichem |
– | D | 2232 | – | Woudrichem |
– | D | 203 | – | Woudrichem |